Xavier Moonen is orthopedagoog en GZ-psycholoog. Hij is verbonden aan Koraal in Sittard en is bijzonder lector ‘inclusie van mensen met een verstandelijke beperking’ aan de Zuyd Hogeschool in Heerlen. Daarnaast werkt Xavier Moonen als bijzonder hoogleraar op het gebied van Kennisontwikkeling over jeugdigen en jongvolwassenen met LVB en gedragsproblemen aan de Universiteit van Amsterdam.
Wetenschappelijk onderzoek is gericht op het verklaren of voorspellen van fenomenen. Vervolgens kun je zoeken naar bepaalde interventies die bevorderen of voorkomen dat die fenomenen plaatsvinden. Ten aanzien van de kwaliteit van de wetenschappelijke evidentie uit zo’n onderzoek is er een onderscheid te maken tussen goed onderzoek en slecht onderzoek. Slecht kwantitatief of kwalitatief onderzoek is niet uitgevoerd conform wetenschappelijke standaarden, of er worden conclusies uit de data getrokken die niet getrokken mogen worden. Goed onderzoek daarentegen is weer onder te verdelen in goed onderzoek met lage bewijskracht en goed onderzoek met sterke bewijskracht. Relatief gezien is er weinig onderzoek met sterke bewijskracht waarbij je kunt zeggen dit is doorslaggevend, duidelijk en bewezen dat iets zo in elkaar zit of dit effect heeft. Maar het is er wel, ook in de jeugdhulp.
In de jeugdzorg merk ik dat er vaak niet wordt gereageerd op onderzoeken met sterke bewijskracht. Er lijkt een soort scheiding te bestaan tussen dat wat wetenschappelijk onderzoek laat zien en de kennis waarop financiers en mensen binnen de jeugdzorg beslissingen nemen. Het aanbod is doorgaans gebaseerd op andere parameters: wat men in huis heeft en wat de financiers bereid zijn te vergoeden. Daar zit mijns inziens het hiaat. Stel dat we puur op basis van wetenschappelijke evidentie het behandelaanbod van de jeugdzorg zouden inrichten, dan durf ik te stellen dat slechts een klein deel residentieel zal zijn en een heel groot deel ambulant. Uit ons onderzoek blijkt dat de best mogelijk zorg voor de jeugdigen integrale zorg is met zo weinig mogelijk ingrepen. Concreet betekent dit dat de jeugdzorg zo dicht mogelijk bij het gezin plaatsvindt, waarbij uithuisplaatsing niet aan de orde zou moeten zijn, tenzij onvermijdelijk.
Ik geloof dat we met de jeugdzorg moeten toegroeien naar een andere vorm van jeugdhulp. Ik heb het hier bewust over ‘jeugdhulp’ en niet over ‘jeugdzorg’, omdat jeugdhulp verder gaat dan alleen de relatie kind, ouder en hulpverlener. Het gaat om de gehele context in de samenleving. Jeugdzorg is nog te sterk gefocust op het individuele kind. Vanuit wetenschappelijk onderzoek is meermaals aangetoond hoe belangrijk de integratie is van bijvoorbeeld onderwijs, sport en het culturele leven in de gemeenschap. Daarnaast komt uit ons onderzoek naar voren dat veel negatieve kind-ervaringen zijn te herleiden naar problemen van de ouders 1. Er is dus sprake van een repeterende breuk. Focussen we ons alleen op het kind en laten we het gezin en de context van de gemeenschap buiten beschouwing, zal er wezenlijk niets veranderen. Een slechte oplossing gaat namelijk niet helpen.
Wanneer er een goede analyse aan de voorkant wordt gemaakt, ben ik van mening dat we veel van de problematiek in de jeugdzorg kunnen voorkomen. Voorwaarde voor een goed onderzoek is dat alle partijen in de sector meedoen om een zo helder mogelijk en betrouwbaar beeld te krijgen. Wat echter vaak ontbreekt is de opvolging. Een onderzoek is afgerond, de resultaten worden gepubliceerd; en dan? Met betrekking tot de implementatie zou ik een autoriteit wensen die daarin de leiding neemt. Als gevolg van een teveel aan individuele afwegingen verwacht ik namelijk niet dat het veld zelf in staat is om relevante inzichten uit onderzoek op grote schaal toe te passen.
Natuurlijk kan wetenschappelijk onderzoek een bijdrage aanleveren om de jeugdzorg te veranderen, er is nu al genoeg wetenschappelijk materiaal beschikbaar. In de notitie ‘Op de groei' 2 hebben we veel bij elkaar gebracht. Uiteindelijk moet de wil en de wens er zijn om echt van een onderzoek te leren, niet om er cherry picking kennis van te nemen. Dit vraagt om focus en om bundeling van kracht en kennis van wetenschap en alle partijen die betrokken zijn bij jeugdhulp. Laten we dingen die niet effectief blijken te zijn, niet meer doen en laten we vooral dingen gaan doen die wel effectief zijn.
[1] Vervoort-Schel, J., Mercera, G., Wissink, I., van der Helm, P., Lindauer, R. & Moonen, X. (2021). Prevalence and relationship between adverse childhood experiences and family context factors among children with intellectual disabilities and borderline intellectual functioning. Journal: Research in Developmental Disabilities (gratis online available).