Bija Westerhof-Hop is directeur van Groot Emaus, het landelijk orthopedagogisch behandelcentrum van 's Heeren Loo, en neemt deel in het onderzoek van de JA over orthopedagogische behandelcentra (OBC) in Nederland.

Bija Westerhof
Bija Westerhof-Hop

Het OBC-onderzoek

Medio 2020 startte de Jeugdautoriteit met de voorbereiding van een onderzoek naar de residentiële jeugdhulp. In een later stadium is besloten het onderzoek eerst te beperken en te richten op orthopedagogische behandelcentra (OBC’s), die een deel van de residentiële jeugdhulp verzorgen en dan voornamelijk gericht op licht verstandelijk beperkte kinderen met gedragsproblematiek.

Het doel van het onderzoek is om meer inzicht te krijgen in het aanbod van en de vraag naar deze zorg inclusief de spreiding ervan over de verschillende jeugdhulpregio’s. Denk aan de instroom, doorstroom, uitstroom en wachtlijsten van 24-uurs zorg met verblijf bij OBC’s. Het OBC onderzoek is een eerste stap met betrekking tot het in kaart brengen van het gehele jeugdhulplandschap. Het tweede doel is om inzicht te verkrijgen in de visie op hulp aan lvb-jeugdigen met ernstige gedragsproblematiek.

Hoe heb je het OBC onderzoek ervaren en wat zijn jouw verwachtingen met betrekking tot dit onderzoek?

De opstart van het onderzoek heb ik als pittig ervaren. Het formuleren van doelen op basis van gedeelde uitgangspunten heeft tijd en gesprek van alle betrokkenen gevraagd. Vervolgens is het een uitdaging voor de onderzoekers gezien de korte looptijd tot oplevering van het rapport. De planning, opbouw van de communicatiestructuur en het gezamenlijke overleg heb ik als prettig ervaren.

Voor kinderen, met name de jeugd met een licht verstandelijke beperking (lvb), dient de jeugdhulp een aaneengesloten keten te zijn. Een OBC kan daar onderdeel van zijn en is een klein stukje van de keten. Voor de jeugdhulpsector is het van belang dat we de gehele keten blijven zien, maar ook dat we alle tussenstapjes die daarin plaatsvinden helder hebben. Met dit onderzoek lichten we het OBC-landschap als onderdeel van de keten eruit. Hiermee krijgen we beter zicht op de ontwikkelingen binnen de OBC’s in relatie tot de jeugdregio's.

Vanuit het OBC-landschap is er behoefte om de dienstverlening vorm te geven vanuit de visie op jeugdhulp. Mijn verwachting is dat het OBC-landschap met dit onderzoek goed in kaart wordt gebracht en dat het onderzoek als hulpmiddel gaat dienen om dat te bewerkstelligen. Voor jongeren en hun systemen is het belangrijk dat zij direct de juiste zorg, begeleiding en behandeling ontvangen. De vervolgstap ligt dan, wat mij betreft, in het op één lijn brengen met de andere deelonderzoeken uit de jeugdketen om fragmentatie te voorkomen. Voor de JeugdzorgPlus neem ik bijvoorbeeld ook deel aan een soortgelijk onderzoek. We moeten zorgen dat het geheel goed op elkaar blijft aangesloten. Vanuit dit overzicht kun je afspraken maken over de ontbrekende of nog te transformeren onderdelen in de keten.

"Voor de jeugdhulpsector is het van belang dat we de gehele keten blijven zien, maar ook dat we alle tussenstapjes die daarin plaatsvinden helder hebben."

Wat zijn volgens jou de grootste uitdagingen in het onderzoek in relatie tot de OBC’s en de jeugdhulpsector?

Voor de resultaten van het onderzoek is het belangrijk dat we dezelfde uitgangspunten hanteren. In het OBC-landschap gaat het vooral over de lvb jeugd, maar wie is dan die lvb jeugd? Spreekt iedereen vanuit zijn verantwoordelijkheid wel dezelfde taal? Vanuit mijn ervaring weet ik hoe lastig het kan zijn om scherp te krijgen wie de lvb’er is en in welke situatie hij of zij belang heeft bij bepaalde trajecten zoals een behandeling binnen een orthopedagogisch behandelcentrum.

Voor de OBC’s is de lvb jeugd onze core business, omdat we alle dagen met deze kinderen en jongeren werken. De diversiteit onder jongeren met een lichte verstandelijke beperking is enorm. In mijn visie hebben zij allemaal maatwerk nodig. Ik ben nieuwsgierig of het ons is gelukt om dit in het onderzoek scherp te krijgen en of onze doelen beantwoord zijn. Die toets moeten we nog met elkaar gaan doen als we rapporten van het OBC-onderzoek binnenkrijgen. 

Hoe ziet de meest ideale situatie eruit als we kijken naar de jeugdigen zelf?

Ieder kind zou gewoon thuis moeten opgroeien, ook een kind met een lichte verstandelijke beperking of met meervoudige complexe problematiek. Er zijn steeds meer OBC’s die niet alleen residentieel zijn, maar ook ambulante zorg leveren. Een lvb kind is echter afhankelijk van een aantal omgevings- en context factoren. Wij vinden het van belang dat de gemeente deze factoren eerst goed organiseert met de betrokken partners of partijen rondom het kind. Hoe gaat de buurt, de wijk, de school, de buurkinderen, de buurman, de buurvrouw om met een uitingsvorm die een lvb kind of lvb jongere laat zien? Begrijpen ze het? Komen er negatieve reacties? Of wordt zelfs de politie gebeld? Je kunt je van alles voorstellen. Wat je wilt, is dat de situatie aansluit bij de hulpvraag van het kind zodat het kind het beste tot ontwikkeling kan komen. Gelukkig zijn we ons hier steeds meer bewust van. Soms betekent dit ook dat we moeten vaststellen dat de ambulante ondersteuning of de gezinsondersteuning tijdelijk niet voldoende is. Het kan dan beter zijn om het kind zo kort mogelijk in de residentiële zorg te plaatsen totdat het beter gaat. Vervolgens kan het kind weer zo snel mogelijk terugkeren naar de ambulante ondersteuning. Het vraagt veel kennis om dit proces goed te kunnen beoordelen.

"Vanuit mijn ervaring weet ik hoe lastig het kan zijn om scherp te krijgen wie de lvb’er is en in welke situatie hij of zij belang heeft bij bepaalde trajecten."

Merk je dat daar verandering in is gekomen in de laatste jaren?

Bij ’s Heeren Loo zien we deze ontwikkeling in onze zorg terug. We hebben daarin successen geboekt, maar eigenlijk geldt dat voor alle OBC’s. Voor het lvb kind blijft het natuurlijk belangrijk hoe de omgeving met hen omgaat en of zij in staat zijn de hulpvraag van dit kind te signaleren. De lvb’er is een bijzonder ingewikkelde doelgroep, omdat hun beperking vaak niet aan de buitenkant wordt gezien waardoor er vanuit de omgeving minder snel begrip is. Als gevolg daarvan wordt van de kinderen verwacht zich aan te passen aan de geldende normen en hierin schuilt direct het gevaar op overvraging. Voor een lvb’er geldt dit in extreme mate. Als professional en ouder vraagt dit continu om een zeer hoge mate van alertheid om aangesloten te blijven bij het kind. Dit alles maakt de lvb jeugdhulp een stuk complexer.

Hoe zou de JA hierin iets kunnen betekenen?

Als we kijken naar de jeugdhulpsector als geheel gaat dat natuurlijk over veel meer jeugd dan alleen over de lvb jeugd. Ten aanzien van de inrichting van het jeugdhulplandschap denk ik dat een organisatie als de Jeugdautoriteit kan helpen om dit inzichtelijk te maken en het geheel van de jeugdketen goed op elkaar aan te laten sluiten. Tegelijk ben ik hier ook voorzichtig in. Het ondersteunende systeem wat al is opgebouwd, en nog altijd verder opgebouwd wordt om de transitie jeugdzorg succesvol te maken, krijgt een omvang waarop we elkaar kritisch moeten bevragen.

Ten tijde van het interview waren de resultaten van het OBC onderzoek nog niet bekend. Inmiddels is het onderzoek op 23 november aan de Tweede Kamer aangeboden.

Lees de resultaten van het OBC onderzoek op de website van de Jeugdautoriteit.