Reinier Lagerwerf is coördinerend beleidsadviseur Jeugd bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Karel Schuurman is directeur van de Jeugdautoriteit (JA). Beiden zijn als stuurgroeplid betrokken bij het convenant Bevorderen Continuïteit Jeugdhulp. In dit interview vertelt Reinier over zijn verwachtingen voor gemeenten ten aanzien van de pilot Versterking i-positie Jeugdhulpsector en licht Karel het belang van de pilot toe vanuit het perspectief van de JA.

Portretfoto Karel Schuurman
Karel Schuurman (JA)
Portretfoto Reinier Lagerwerf
Reinier Lagerwerf (VNG)
Facebook Logo Jeugdautoriteit
Logo VNG

Wat houdt de pilot Versterking i-positie Jeugdhulp in?

Karel: Een van de taken van de JA is vroegsignalering om problemen rondom de continuïteit van jeugdhulp vroegtijdig op te sporen. Hiervoor werkt de JA met een zogenoemd Early warningsysteem (EWS). Met de pilot willen we dit EWS doorontwikkelen. Omdat er niet eerder een dergelijke early warning-systematiek in de jeugdhulpsector is ontwikkeld, weten we nog niet welke informatie er van gemeenten en aanbieders precies benodigd is om voorspellingen te kunnen doen over de continuïteit van jeugdhulp op de korte en langere termijn. Daarnaast is een minimale informatie-uitvraag het uitgangspunt om de administratieve lasten voor gemeenten en aanbieders laag te houden.

Wat zijn de verwachtingen van de VNG met betrekking tot de pilot?

Reinier: De inschatting op dit moment is dat de JA onvoldoende gegevens in huis heeft om haar informatiepositie goed te kunnen uitvoeren. Mijn verwachting wat betreft de oplevering van de pilot is dat alle informatie die nodig is ten volle benut wordt. Het is de kunst om zoveel mogelijk te werken met informatie die al beschikbaar is zodat er zo min mogelijk nieuwe uitvragen gedaan hoeven worden. De pilot zorgt voor de praktijkkennis om hier goed zicht op te krijgen. Bedenk je wel dat het letterlijk een schat aan informatie is en ik vertrouw erop dat die op een goede manier gebruikt en geïnterpreteerd gaat worden.

"Als het goed is, wordt de JA een stukje effectiever en een stukje efficiënter. Op die manier wordt de zorg voor kwetsbare kinderen beter gewaarborgd."

Wat is de belangrijkste meerwaarde van de pilot voor de jeugdhulpsector?

Karel: De pilot dient een belangrijk doel, namelijk om te voorkomen dat hulp aan kwetsbare kinderen in gevaar komt. Wat we met het EWS doen, is eventuele continuïteitsproblemen rondom jeugdhulp zo vroeg mogelijk in beeld krijgen om vervolgens, op basis van dat beeld, de betrokken gemeenten en aanbieders in te lichten. Daar ligt de meerwaarde van het EWS. Als het goed is, gaan gemeenten en aanbieders dan veel eerder het gesprek met elkaar aan en kunnen zij de problemen daardoor sneller en ook gemakkelijker oplossen. Op verzoek kan de JA daarbij als bemiddelende partij helpen. De relevantie voor de jeugdhulpsector is dat het een stuk rust en een stuk stabiliteit brengt, omdat de sector niet meer plotseling wordt verrast met omvallende jeugdzorgaanbieders en er lastminute complexe problemen moeten worden opgelost.

"Bedenk je wel dat het letterlijk een schat aan informatie is."

Aan welke uitkomsten hebben gemeenten het meest baat bij en in welke processen gaat hen dat helpen?

Reinier: Gemeenten hebben het meeste baat aan een uitkomst waarmee de JA een goed beeld krijgt op het totale jeugdzorglandschap, dat vervolgens weer vertaald kan worden naar de regionale en de lokale context. Dit gaat gemeenten aanzienlijk helpen in de sturing. Ten aanzien van dit totaalbeeld is de JA in staat om een signaal uit te geven wanneer een van de aanbieders in zwaar weer komt. Dat is, wat de VNG betreft, de uitkomst waar deze pilot aan bijdraagt. De wijze waarop dat precies moet gebeuren in relatie tot de informatie en vervolgens de interpretatie daarvan, weten we nog niet en dat is de reden waarom we deze pilot hebben.

Voorbeeld:

Een aanbieder heeft een contract met zeven regio’s. Al die regio’s hebben enkel voor hun deel zicht op die aanbieder, maar niet op het totaal. Stel dat de informatievoorziening bij de JA op een gegeven moment zo goed op orde is dat zij wel een beeld heeft op het totaal van die aanbieder en ook op de zeven regio’s. Dan moet het mogelijk zijn om het effect op regio B te voorspellen als regio A bijvoorbeeld besluit het contract met de aanbieder aan te passen. Het zou heel waardevol zijn voor de jeugdhulpsector als die stap gemaakt wordt.

Wat betekent de pilot voor de Jeugdautoriteit ?

Karel: Met de pilot versterken we onze informatiepositie. Dat doen we door nu weer een paar extra stappen te maken met het gedragen uitvragen van gegevens en de interpretatie daarvan. Daarmee gaan we uitvinden hoe we nog vroeger aan de bal kunnen komen en hoe dit de JA een stevigere positie gaat geven in het voorkomen van de continuïteitsproblematiek zoals we die kennen. Dus als het goed is, wordt de JA een stukje effectiever en een stukje efficiënter. Op die manier wordt de zorg voor kwetsbare kinderen beter gewaarborgd en kunnen zij de zorg blijven krijgen die ze nodig hebben. Daar doen we het uiteindelijk voor, niet voor de JA zelf.

Wat betekent een versterking van de informatiepositie van de JA voor de VNG?

Reinier: De JA is bij uitstek de organisatie die er op tijd achter moet komen wanneer de continuïteit van de jeugdhulp in het geding komt. Hoe sterker de JA dat kan doen, hoe sterker de JA  gemeenten kan ondersteunen om hun rol als opdrachtgever te pakken. Wat we nu vaak in de praktijk zien, is dat gemeenten en aanbieders bij financiële problematiek elkaar niet snel genoeg spreken. Door een versterkte informatiepositie van de JA zijn gemeenten eerder geïnformeerd wanneer het slecht gaat met een aanbieder. Een andere, secundaire reden is dat er door die informatiepositie een totaalbeeld ontstaat van de jeugdhulpsector als geheel. Behalve de vroegsignalering levert het de sector ook inzichten op over de ontwikkeling van aanbieders.

"Behalve de vroegsignalering levert het de sector ook inzichten op over de ontwikkeling van aanbieders."

Wat is het grootste verschil met het huidige EWS?

Karel: Om te beginnen gaan we in vergelijking met het bestaande EWS een grotere hoeveelheid data omhooghalen. Ook wordt informatie over gemeenten en regio’s aan het EWS toegevoegd. Bij elkaar wordt het geheel een veel uitgebreidere exercitie dan we voorheen deden. Bij het huidige EWS kijken we alleen naar de financiële positie van aanbieders en dat is eigenlijk een beperkt onderdeel van het EWS zoals we dat nu gaan opbouwen.

Wat zijn volgens jou de grootste uitdagingen voor de pilot?

Reinier: Het doel. Je bent kennis aan het ophalen, maar je weet eigenlijk nog niet welke informatie je nodig hebt om tot het doel te komen dat we met elkaar geformuleerd hebben. Dat maakt de pilot complex. Daarnaast is het de uitdaging om een goed beeld te krijgen dat min of meer voor het hele land werkbaar is. We beginnen met een beperkt aantal regio’s en dat is best spannend. Kunnen we filteren wat regiospecifiek is, wat aanbieders specifiek is en wat meer generiek is om voor het totaalbeeld te gebruiken?

"Uiteindelijk is het EWS een systematiek die gevraagd is door alle stelselpartijen. Iedereen is gebaat bij een goed werkend EWS."

Wanneer is de pilot succesvol te noemen?

Reinier: Als de pilot leidt tot een uitkomst waar de gemeenten en aanbieders niet meer administratieve lasten hebben en de JA met de uitkomsten daadwerkelijk beiden taken goed kan invullen: zicht op het totaal van het jeugdzorglandschap en het tijdig signaleren van risico’s.

Karel: Zoals ik net al benoemde, is het EWS belangrijk voor de rust en de stabiliteit in het veld. Voor deze stabiliteit is een goed samenspel tussen gemeenten en aanbieders van belang. Ik verwacht een succes langs die flank, omdat zowel aanbieders als gemeenten aan boord zijn bij deze pilot. In dit samenspel kunnen we precies bekijken welke informatie nodig is om te zorgen dat er geen problemen ontstaan. Daarnaast leggen we de informatiebevraging zoveel mogelijk langs de as van administratieve lasten beperking. Uiteindelijk is het EWS een systematiek die gevraagd is door alle stelselpartijen. Iedereen is gebaat bij een goed werkend EWS. Op het moment dat het EWS niet te veel administratieve belasting met zich meebrengt, verwacht ik dat het draagvlak en het commitment van het gehele jeugdhulpstelsel alleen maar groter wordt. Een derde punt van succes gaat over het effectief en adequaat omgaan met de informatie die we hebben opgevraagd. Niet alleen het verzamelen, maar ook het op een juiste wijze analyseren ervan en vervolgens het optreden wat daarop volgt. Die hele rits moet goed functioneren om uiteindelijk een succesverhaal neer te zetten.

Pilot ‘Versterking i-positie Jeugdhulpsector' in het kort

Dit najaar wordt de pilot ‘Versterking i-positie Jeugdhulpsector' opgestart. De pilot vloeit voort uit het convenant ‘Bevorderen Continuïteit Jeugdhulp’ dat op 1 juli is ondertekend. Een van de afspraken uit dit convenant heeft betrekking op de versterking van de informatiepositie van de Jeugdautoriteit. De focus ligt daarbij op vroegsignalering en het herkennen van trends en ontwikkelingen. Op basis van verzamelde actuele data kan de JA vroegtijdig signaleren en waar nodig ingrijpen zodat jeugdhulpaanbieders niet zomaar dreigen om te vallen en de zorg kan worden gecontinueerd. Uit de praktijk blijkt dat de omvang en impact van problemen soms relatief laat wordt vastgesteld door de betreffende aanbieder en door de contracterende gemeente(n). Daarom is een effectievere vroegsignalering van problemen wenselijk. De pilot is een kans om gezamenlijk na te denken over hoe de dataverzameling hiervoor het beste kan plaatsvinden waarbij de administratieve lasten voor zorgaanbieders en gemeenten laag blijven.

De JA gaat eerst met een geselecteerde groep aanbieders, gemeenten en regio’s op kleine schaal de mogelijke methoden, scope en infrastructuur onderzoeken en uittesten. Daarbij wordt een keuze gemaakt voor een platform dat een veilige en tegelijkertijd eenvoudige aanlevering en bewerking van de informatie garandeert. De pilot loopt tot en met juni 2022.