De Jeugdautoriteit concludeert in het Rapport Kerncijfers JeugdzorgPlus dat door de lage bezettingsgraad in JeugdzorgPlus groot omzetverlies ontstaat bij aanbieders, met continuïteitsproblematiek tot gevolg. Sabrina van Miltenburg, hoofd Monitoren en Signaleren: “Niets doen is geen optie”.
JeugdzorgPlus is een vorm van gesloten jeugdhulp die wordt geboden aan kinderen en jongeren met ernstige gedragsproblemen of ontwikkelbedreiging voor wie lichtere vormen van hulpverlening niet afdoende zijn. Het huidige beleid in de jeugdhulpsector is erop gericht jeugdigen zoveel mogelijk thuis te laten opgroeien en het aantal uithuisplaatsingen terug te brengen naar nul. De laatste jaren daalt de instroom van JeugdzorgPlus dan ook sterk. De capaciteit daalt minder hard dan de instroom, met een lagere bezettingsgraad tot gevolg. Dat zorgt voor bij sommige aanbieders voor financiële problemen, waardoor ook andere vormen van jeugdhulp onder druk komen te staan.
Onhoudbare situatie
Sabrina van Miltenburg, afdelingshoofd Monitoren en Signaleren bij de Jeugdautoriteit: “De Jeugdautoriteit houdt een vinger aan de pols bij jeugdhulp, zowel vanuit haar onderzoek en monitoring als door advieswerkzaamheden in casuïstiek. In de loop van 2021 kwamen we steeds meer JeugdzorgPlus-aanbieders tegen in casuïstiek. In december van dat jaar hebben we daarom een overzicht van de problemen naar het ministerie van VWS en de VNG gestuurd. In juli 2022 volgde een officieel toezichtssignaal. We zagen een groot continuïteitsrisico omdat de instroom snel afnam, wat leidde tot een lagere omzet. Tegelijkertijd kost de ombouw naar kleinschalige voorzieningen ook tijd en geld. Aanbieders komen daardoor financieel in de problemen. Dan ontstaat er een risico voor de continuïteit van andere vormen van jeugdhulp die de JeugdzorgPlus-aanbieders bieden, maar ook een risico dat er op termijn geen JeugdzorgPlus meer is, terwijl er nog onvoldoende alternatieven beschikbaar zijn.”
Het ministerie van VWS en VNG hebben op basis van dat signaal de Jeugdautoriteit verzocht om een uitgebreid en actueel onderzoek naar de JeudzorgPlussector. Van Miltenburg: “We hebben de bij de Jeugdautoriteit aanwezige data geactualiseerd, maar ook nieuwe informatie over de herkomst van kinderen op verschillende locaties toegevoegd. Het beeld dat uit die data naar voren komt spreekt voor zich: bij 14 van de 15 aanbieders van JeugdzorgPlus is de bezetting lager dan 85%. Dat betekent dat daar verlies wordt geleden. Op sommige plekken is door de regio of gemeente een voorlopige afspraak over financiële dekking van dat verlies gemaakt, maar als zo’n afspraak er niet is, is het op lange termijn een onhoudbare situatie.”
Regionale verschillen
In het onderzoek valt onder meer het grote verschil in instroom tussen regio’s op. “In sommige regio’s is de instroom in vergelijking nog erg hoog,” vertelt Van Miltenburg. “Amsterdam heeft bijvoorbeeld een relatief lage instroom van JeugdzorgPluscliënten, terwijl die instroom in Rotterdam juist bijzonder hoog is. Dat kan van alles betekenen: verschil in beleid, rechters die anders beslissen, maar ook kenmerken van de populatie kunnen een rol spelen. Naar de redenen voor die verschillen wil de Jeugdautoriteit niet gissen, die kennis is regionaal en lokaal voorhanden. Wel denken wij dat landelijke coördinatie onmisbaar is om daar de vinger achter te krijgen.”
Landelijke coördinatie
Van Miltenburg: “Het ministerie van VWS en de VNG beseffen ook dat de sector op dit moment meer landelijke coördinatie nodig heeft. Dat is voor hen tegelijkertijd niet makkelijk in een decentraal stelsel. De gemeente heeft de zorgplicht, knopen moeten lokaal en regionaal worden doorgehakt. Maar omdat het hier gaat om specialistisch aanbod van een beperkt aantal aanbieders hebben regionale en lokale keuzes ook effect op de andere aanbieders en regio’s. Daarvoor zijn dus landelijke beleidskaders gewenst. De tijd dat je kunt afwachten is wel voorbij. Als er nu niets gebeurt is er straks geen passend jeugdhulpaanbod beschikbaar voor de kinderen die nu in JeugdzorgPlus zitten of in de toekomst baat hebben bij een dergelijke specialistische zorgvorm. Niets doen is geen optie.”