Tekst Marjanne Sint
Tot eind 2018 was ik voorzitter van de Transitieautoriteit Jeugd (TAJ), de voorloper van de Jeugdautoriteit. De TAJ trad begin 2014 aan, nog voordat de Jeugdwet van kracht werd. Vanaf 1 januari 2015 werden de gemeenten verantwoordelijk voor de jeugdhulp: de TAJ was bedoeld om die overgang soepel te laten verlopen en te voorkomen dat onmisbare vormen van jeugdhulp als gevolg van de stelselwijziging zouden verdwijnen.
Voor mij is altijd belangrijk geweest dat de TAJ een tijdelijke hulpstructuur zou zijn. Voor alle partijen veranderde hun rol tijdens de transitie, en advies en financiële hulp daarbij was in sommige gevallen broodnodig. Maar ik koesterde geen enkele ambitie om van de TAJ een permanente instelling te maken. De financiële ondersteuning waarover de TAJ adviseerde, was bedoeld om te voorkomen dat kinderen die zorg nodig hadden tussen wal en schip zouden vallen. In het slotakkoord van de TAJ - aan het eind van onze termijn - schreef ik dat een succesvolle transformatie niet voor bange bestuurders is. Je moet kunnen prioriteren, nee zeggen waar nodig.
De reflex om te helpen is begrijpelijk en verdedigbaar, maar middelen zijn niet oneindig. Een deel van de tekorten bij gemeenten is terug te voeren op het ontbreken van scherpe prioritering in wie ondersteuning echt nodig heeft. Als de TAJ-subsidies waren blijven bestaan, had dit de noodzaak tot transformeren in de weg gestaan.
Is de oprichting van de Jeugdautoriteit dan toch een aanwijzing dat de transformatie niet is gelukt? Allerminst, wat mij betreft. De bedoeling van de Jeugdwet is dat kinderen zo vroeg mogelijk en, als het enigszins kan, gesteund door hun directe omgeving passende hulp krijgen. Om te voorkomen dat zij op een later moment veel zwaardere zorg nodig hebben. Dat is de transformatie die de Jeugdwet beoogt. De TAJ was er voor de overgangsfase, maar het jeugdstelsel blijft. Een Jeugdautoriteit is dan ook nodig, niet tijdelijk maar blijvend. Om te volgen hoe het stelsel zich ontwikkelt, of alle partijen hun rol pakken en om te beoordelen of de bedoelingen van de wet en de maatschappelijke ontwikkelingen met elkaar in lijn blijven.
Want het jeugdzorgstelsel berust op een samenspel in de driehoek van de gemeenten, de zorgaanbieders en het Rijk, waarin elk een eigen rol heeft. Het voortouw ligt bij de gemeenten, zij zijn verantwoordelijk dat de jeugdzorg bereikbaar en toegankelijk is en op het juiste moment wordt geboden. De zorgaanbieders zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit en het juiste type zorg. En het Rijk heeft de stelselverantwoordelijkheid. In die driehoek is onafhankelijkheid een belangrijk bestaansrecht van de Jeugdautoriteit. Het is zaak dat de Jeugdautoriteit geen partij kiest, of eigenlijk: partij kiest voor het kind dat zorg nodig heeft. Uitsluitend in een onafhankelijke, neutrale positie met het oog op de belangen van het kind kan de Jeugdautoriteit reputatie en gezag verwerven, en effectief zijn.
Een dergelijke rol is in een goed functionerend jeugdhulpstelsel onmisbaar. Ik ben op dit moment onder andere voorzitter van de Visitatiecommissie Financiële Beheersbaarheid in het Sociaal Domein, een initiatief om gemeenten te helpen greep te krijgen op de weerbarstige materie van hulp en ondersteuning in het sociaal domein. Het is geen geheim dat veel gemeenten worstelen met de reikwijdte en het beslag op middelen van de jeugdhulp, maar het goede nieuws is dat er ook stappen worden gezet in de richting die met de Jeugdwet is beoogd.
Voor mij is het dus essentieel dat er een Jeugdautoriteit bestaat die - in welke organisatievorm dan ook - een permanente rol kan spelen binnen het stelsel. Een onafhankelijke en deskundige blik is onmisbaar om een goed functionerend jeugdzorgstelsel te borgen, zodat de transitiefase naadloos kan overgaan in transformatie.
Marjanne Sint was van 2014 tot 2018 voorzitter van de Transitieautoriteit Jeugd. Ze is voorzitter van de raad van commissarissen van pensioenfonds PGGM en voorzitter van de Visitatiecommissie Financiële Beheersbaarheid Sociaal Domein.