Hoe ziet de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de toekomst van de Jeugdautoriteit? Projectleider Jeugd Geert Schipaanboord ziet een belangrijke rol in het jeugdzorgstelsel, maar hoopt ook dat de Jeugdautoriteit zich niet laat afleiden van haar kerntaak.
De Jeugdautoriteit (JA) is de opvolger van de Transitie Autoriteit Jeugd. Zou de JA, net als de TAJ, tijdelijk moeten zijn?
“Nee, de JA gaan we de komende tijd nog wel nodig hebben. Dat heeft te maken met een schaalverschil: gemeenten werken op een kleinere schaal dan veel aanbieders van specialistische jeugdhulp. Het kan zo zijn dat de optelsom van veel regionale keuzes beroerd uitpakt voor een bovenregionale aanbieder. Dan is het goed dat een externe partij zoals de JA kan bemiddelen, om ervoor te zorgen dat de continu teit van zorg niet in gevaar komt. Gemeenten willen dat natuurlijk ook, maar de blik van de JA op een casus is overkoepelend. Bovendien biedt de JA financiële expertise en bedrijfseconomische kennis.”
Wanneer zegt de VNG tegen de JA: bemoei je er niet mee?
“Ik noem de JA weleens de vangrails van de transformatie. Terwijl gemeenten, zorgaanbieders en professionals samen de transformatie van het jeugdstelsel vormgeven, helpt de JA iedereen op de weg te houden. De kennis en expertise van de JA is zeer welkom, maar liever in de vorm van feiten dan meningen. Volgens mij zijn er inhoudelijke stemmen genoeg in het debat, het heeft voor de VNG weinig waarde daar nog een aan toe te voegen. Een goede JA durft een rol in de coulissen te spelen, ervoor te zorgen dat problemen achter de schermen worden opgelost.”
Is het dan ook belangrijk dat de JA buiten de partijen blijft staan?
“De JA moet onafhankelijk genoeg zijn om kritisch te kunnen reflecteren op het stelsel. De JA moet geen partij kiezen. Tussen gemeenten en aanbieders spelen de belangrijkste conflictsituaties, daar moet je je onafhankelijkheid bewijzen. Maar je moet ook niet zó onafhankelijk zijn dat je bent losgezongen van het stelsel. Richt het pragmatisch in. De JA betrekt bijvoorbeeld stelselpartijen zoals de VNG bij het bepalen van de hoofdlijnen van het jaarplan. Onafhankelijk, maar betrokken. Enige afstand van het ministerie van VWS kan helpen bij die onafhankelijkheid, maar ik denk ook dat veel partijen helemaal niet zo meekrijgen waar de JA als organisatie wordt ondergebracht. Het is vooral belangrijk dat de JA onafhankelijk van VWS kan opereren en ik heb het idee dat dat tot nu toe goed lukt.”
De brief waarin de VNG aan de Tweede Kamer schetst hoe gemeenten verder willen met het jeugddossier na de landelijke verkiezingen, is te vinden op de website van de VNG.
In de brief van 11 november aan de Tweede Kamer over het jeugddossier is de VNG duidelijk: breng de JA niet onder bij de NZa.
“Gemeenten zijn medeoverheden, geen verzekeraars. De verhoudingen tussen gemeenten en het Rijk zijn geregeld in het interbestuurlijk toezicht. Daar past de NZa niet in. Wij zien als risico dat er vooral centraal naar het jeugddossier gekeken wordt. Dan zijn de landelijke media en de Tweede Kamer de voornaamste arena’s waar het politieke debat over jeugd plaatsvindt, in plaats van lokaal. Die centraliserende neiging versterk je wanneer je de centraal gerichte NZa in het sociaal domein plaatst. We moeten bij jeugd juist de verbinding zoeken met decentrale dossiers zoals de WMO, huisvesting en gemeentelijke schuldhulpverlening.”
De JA ziet voor zichzelf in 2021 een taak in kennisdeling. Ben jij het daarmee eens?
“Zeker. De JA kan trends in het jeugdzorglandschap signaleren waar we van kunnen leren. Kennis op basis waarvan we het gesprek aangaan, en waarmee uiteindelijk het stelsel zich verder kan ontwikkelen. De JA publiceert nu bijvoorbeeld regelmatig de corona-quickscan, een goed voorbeeld van hoe je met data het stelsel verder helpt. Als je de juiste feiten op tafel legt krijgen alle partijen in het stelsel een beeld van de stand van zaken. Het is goed als de JA die focus houdt; er zijn al zoveel verschillende instanties die onderzoek doen op het gebied van jeugdzorg. Als je niet uitkijkt krijg je beleidsmatige, ambtelijke teksten met inhoud die voor iedereen evident is. Nog een rapport over hoe het gaat met de transformatie, daar hebben we weinig aan. Het meningencircus in het jeugddossier is groot, daar moet je geen echoput van worden. De JA is nu nodig om feitelijkheid aan te brengen in alle meningen, kennis op basis van data.”
Zie je een risico dat de JA zich te breed wil maken in het stelsel?
“Ik ben enthousiast over hoe het tot nu toe gaat, en ik vind dat de JA de dingen die ze doet, goed doet. Maar ik denk inderdaad dat de kracht van de JA zit in het monitoren en bewaken van de continu teit van cruciale jeugdzorg. Het is goed dat de JA met externe financiële experts werkt, zodat de organisatie kan meeademen met het aantal casussen dat speelt. Organisaties hebben de neiging zichzelf steeds belangrijker te maken. Maar de JA is geen doel op zich: een goede JA is aanvullend aan de samenwerking tussen gemeenten en aanbieders. De JA kan een belangrijke bijdrage leveren aan een stelsel dat sneller reageert op problemen. Als een zorgaanbieder met de rug tegen de muur staat en binnen twee weken geen salarissen meer kan betalen, dan ben je te laat. Uit dat soort crisissituaties komen vaak niet de beste oplossingen. Expertise en onderzoek van de Jeugdautoriteit kunnen ervoor zorgen dat we er op tijd bij zijn.”