Foto Jelmer de Haas
Waarnemend bestuursvoorzitter van de Nederlandse Zorgautoriteit Karina Raaijmakers en directeur a.i. van de Jeugdautoriteit Kees van Nieuwamerongen blikken samen vooruit op de nabije toekomst waarin de taken van de JA worden overgedragen aan de NZa.
In het Wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg wordt het overgaan van de taken van de Jeugdautoriteit (JA) naar de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geregeld. Er wordt al sinds 2021 aan deze wet gewerkt. Hoe gaan jullie als bestuurders om met het uitstel van zo’n ingrijpende organisatiewijziging?
Karina Raaijmakers: “Een voortvarende totstandkoming van de wet is in ieders belang. Het is goed om secuur te werk te gaan bij het voorstellen en invoeren van een wet, maar je komt er soms ook pas achter na invoering of bepaalde aspecten van een wet in de praktijk goed werken. Dat hoort erbij. Het is volgens mij goed om nu tempo te maken; de geesten zijn rijp gemaakt voor een samengaan van NZa en JA. Dat geldt voor onze werknemers, maar ook voor de stelselpartijen in de jeugdzorg. Als het nog langer duurt, zullen we in overleg kijken wat we al kunnen doen.”
Kees van Nieuwamerongen: “Het is belangrijk dat er nu eindelijk een wettelijke basis komt voor onafhankelijk toezicht op de jeugdzorg. Dat dit niet geregeld is bij de decentralisatie is echt een weeffout in het stelsel. Toen duidelijk werd dat implementatie werd uitgesteld, hebben we met het oog op continuïteit en behoud van medewerkers besloten om al zoveel mogelijk naar elkaar toe te werken.”
Raaijmakers: “Natuurlijk doen we dat zonder onomkeerbare beslissingen te nemen, maar we zijn vastbesloten om daar waar het kan de samenwerking al zo goed mogelijk vorm te geven. De JA en de NZa zijn beide altijd bezig met het doorlopend doorontwikkelen van ons toezicht, waarom zouden we dat niet nu al naar elkaar toe ontwikkelen? Daarnaast bundelen we de krachten bij het werven van nieuwe collega’s, omdat we in een krappe arbeidsmarkt zitten.”
Zijn de manieren van werken van de NZa en de JA verenigbaar?
Raaijmakers: Er zijn zowel overeenkomsten als verschillen. We merken dat we in casuïstiek voor een belangrijk deel dezelfde dingen doen om de continuïteit en toegankelijkheid van zorg te borgen. We hebben bij de NZa eerder al besloten dat we ons accounttoezicht verder moeten ontwikkelen. De manier waarop de JA dat doet is voor ons een mooi voorbeeld. Het is dus zeker niet zo dat een van de partijen domineert.”
Van Nieuwamerongen: “De JA staat juist voor de opgave om meer de rol van toezichthouder te gaan vervullen. Daarbij hebben we veel aan de NZa. Zo versterken we elkaar. Het voelt dan ook niet als een strijd, maar als een samenwerking.”
Gaat dan echt alles van een leien dakje?
Van Nieuwamerongen: “Het is natuurlijk wennen en er treedt regelmatig verwarring op. We gebruiken voor vergelijkbare verschijnselen heel andere termen, waardoor we aanvankelijk dachten dat we ver uit elkaar lagen. Het is bij de JA bijvoorbeeld gebruikelijk om te spreken over bemiddeling en advies in casuïstiek. Dat zijn begrippen die andere toezichthouders niet snel zullen gebruiken, omdat ze suggereren dat de toezichthouder een partij in een probleem wordt in plaats van neutraal te blijven. Maar hoe meer je met elkaar spreekt en discussieert, hoe meer je beseft dat je in grote lijnen hetzelfde doet.”
Raaijmakers: “Onze continuïteitscasuïstiek komt wat dat betreft overeen: het is veel duwen en trekken om partijen naar elkaar toe te bewegen, om het samen op te lossen. Die overeenkomst in werkwijze zien we ook terug op individueel niveau: onze werknemers hebben dezelfde drijfveren om continuïteit van zorg te borgen en begrijpen elkaar hierdoor snel. Je zou kunnen zeggen dat we dezelfde bloedgroep hebben.”
Van Nieuwamerongen: “Daarom is het zo jammer dat het zo lang duurt met het Wetsvoorstel Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg. December vorig jaar was er veel energie, maar in januari kwam het bericht dat de wet was uitgesteld. Dan dreigt er een stemming te ontstaan van ‘eerst zien, dan geloven’.”
Denken jullie dat stelselpartijen (gemeenten, regio’s, aanbieders) veel gaan merken van het samengaan van JA en NZa?
Raaijmakers: “Er zijn onderdelen van het wetsvoorstel waarmee voor het stelsel het een en ander zal veranderen. Er komen bijvoorbeeld nieuwe verplichtingen voor zorgaanbieders, zoals het voeren van een transparante bedrijfsvoering. Dit is dus een taak waarvoor de NZa direct zelf verantwoordelijk wordt.”
Van Nieuwamerongen: “Een belangrijk verschil met de huidige situatie is dat partijen verplicht kunnen worden om data aan te leveren. Op dit moment zijn onderzoek en monitoring van de JA afhankelijk van vrijwillig aangeleverde informatie. Dat gaat vaak goed, maar niet altijd. Als toezichthouder kun je alleen vertrouwen in het stelsel garanderen als je inzicht hebt, en daar zijn data voor nodig. Verder zal het meevallen; onze werkwijze blijft voor een belangrijk deel hetzelfde. Dat de NZa binnen het zorgveld de meest voor de hand liggende partij is om de taken van de JA onder te brengen, dat zijn de stelselpartijen in het algemeen wel met ons eens.”
De JA ziet dat grote jeugdzorgaanbieders moeite hebben kostendekkend te opereren. Gecombineerd met de toenemende vraag zorgt dat voor problemen met de beschikbaarheid van jeugdzorg. Is dit uniek voor de jeugdzorg?
Raaijmakers: “Het grote verschil is dat de NZa de tarieven bepaalt in de ggz. Wij doen onderzoek, stellen tarieven vast en houden in de gaten hoe dat uitpakt. Zo is dat in de jeugdzorg niet afgesproken. Het is niet aan de JA of de NZa om de bekostiging voor de jeugdzorg te ontwerpen. Die taak zit noch in de huidige wet, noch in het nieuwe wetsvoorstel. Maar de bovenliggende vraag ‘hoe bekostig je de zorg?’ speelt in de ggz net zo goed als in de jeugdzorg. Welke zorg willen we onder alle omstandigheden beschikbaar houden, en waar kan het misschien wat minder?”
Van Nieuwamerongen: “Het jeugdzorgstelsel werkt op dit moment niet goed. De JA concludeert in de onlangs gepubliceerde Stand van de Jeugdzorg dat het grootste deel van de groeiende vraag naar jeugdzorg zit in ‘lichtere’ vormen van zorg. Er gaat veel geld en capaciteit naar lichtere zorgvormen, terwijl er heel nijpende problemen zijn bij de meer gecompliceerde jeugdzorg.”
Raaijmakers: “Ik zie overeenkomsten tussen de zorgen over de beschikbaarheid van gecompliceerde jeugdzorg en de toegankelijkheidsknelpunten in de gespecialiseerde ggz. Daarnaast zie ik dat samenwerking tussen zorgverzekeraars en gemeenten steeds belangrijker wordt om zorg te voorkomen. Het overgaan van de JA-taken naar de NZa geeft daarmee ook een kans om de aansluiting tussen de verschillende zorgdomeinen te verbeteren.”
Abonneren op JA Magazine
Abonneer je gratis op het online magazine van de Jeugdautoriteit en ontvang zes keer per jaar de nieuwe editie altijd direct in je mailbox.
Lees verder:
- Nicolette Kroon was projectleider bij de casus Levvel5 namens de gemeente Amsterdam;
- Mariënne Verhoef, bestuurder van Levvel, over de impact van COVID-19 op jeugdhulp;
- Bas Timman (Jeugdformaat) over de rol van de Jeugdautoriteit in het stelsel.