De Hervormingsagenda Jeugd 2023-2028 betekent werk aan de winkel voor het rijk, jeugdhulpinstellingen en gemeenten. JA Magazine vraagt Reinier Lagerwerf, MT-lid Jeugd en Kansengelijkheid bij de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), naar de uitdagingen in de jeugdzorg. Wat gaat goed en wat moet beter?
De jeugdzorg staat vaak in een negatief daglicht. Terecht?
“Ik vind het beeld vaak te negatief. Ondanks dat er grote problemen zijn die we echt moeten oppakken, is er hard gewerkt aan verbeteringen in de afgelopen jaren. Dat sneeuwt onder in de negatieve berichtgeving en zet de sector onterecht in een te slecht daglicht.
Zo gaat de toegang tot de jeugdzorg bijvoorbeeld steeds beter, zeker in combinatie met de WMO, de Wet maatschappelijke ondersteuning. Binnen gemeenten wordt efficiënter doorverwezen, zodat inwoners op de juiste plek terechtkomen voor hulp.
Ook gaat de samenwerking tussen gemeenten en aanbieders van jeugdzorg steeds beter. De afbouw van JeugdzorgPlus hadden we nooit bereikt als beide partijen niet samen zouden nadenken over alternatieven. Ik zie daarnaast dat steeds meer gemeenten zich beperken tot een paar hoofdaanbieders en overeenkomsten afsluiten voor een langere tijd. Dat geeft rust en continuïteit. Ook zijn er steeds meer aanbieders die zich goed tot gemeenten verhouden en dedicated binnen een bepaalde regio werken. Je kunt dan als instelling duidelijk laten zien wat je voor het budget doet, waardoor je een goede relatie opbouwt met de regio.”
De Hervormingsagenda Jeugd 2023-2028 bevat een groot pakket afspraken om de jeugdzorg te verbeteren en financieel houdbaar te krijgen. Lees meer over de Hervormingsagenda op de VNG-website.
Toch liggen er ook veel uitdagingen. Wat zijn voor jou de belangrijkste?
“Onze Hervormingsagenda is omvangrijk, maar drie thema’s springen er voor mij uit. De eerste is de vraag hoe we de jeugdzorg toegankelijk houden voor inwoners. Bereiken we de mensen die de zorg echt nodig hebben? Dat vraagt om een integrale aanpak en verbinding met bijvoorbeeld schuldhulpverlening, onderwijs en wijkzorg.
Het tweede hoofdthema is de sturing op specialistische zorg. Er zijn veel gemeenten die deze zorg zelf inkopen, terwijl dat veel kennis vereist en zorgt voor grote versnippering in de uitvoering. Vaak zetten ze dan een kostprijsonderzoek uit. Van die onderzoeken en versnippering moeten we echt af. Door per regio, of soms zelfs landelijk specialistische zorg in te kopen, en die te standaardiseren, kunnen we gemeenten en aanbieders ontlasten.
Het derde thema dat er voor mij uitspringt is de kwaliteit van de jeugdzorg zelf. Wat werkt en wat niet? De laatste jaren hebben we vooral gekeken naar stelsels, maar dat zijn slechts randvoorwaarden. Uiteindelijk gaat het om welke zorg werkt. De verschillende behandelmethodes mogen beter onderzocht worden. Nu heeft elke beroepsvereniging nog zijn eigen kwaliteitsstandaarden. Dat zou veel uniformer mogen.”
In de Stand van de Jeugdzorg verzamelt en analyseert de Jeugdautoriteit kennis over het functioneren van het jeugdstelsel aan de hand van twaalf thema’s en agendeert aandachtspunten voor de continuïteit van jeugdzorg.
De Jeugdautoriteit heeft onlangs de Stand van de Jeugdzorg uitgebracht. Wat valt jou daarin op?
“Bijvoorbeeld dat de cijfers laten zien dat vanaf 2015 niet ineens veel meer kinderen jeugdzorg hebben gekregen. De groei in kosten van de jeugdzorg was voor 2015 ongeveer gelijk aan de periode daarna. Daarover bestaan veel misverstanden. De stijging in het aantal gezinnen dat hulp ontvangt was voor 2015 zelfs hoger dan erna. Wel blijkt dat de behandelingen langer en duurder zijn geworden. Het is interessant om te onderzoeken wat daarachter zit. Het knappe van de Stand van de Jeugdzorg vind ik dat er is gezocht naar wat we uit bestaande cijfers kunnen halen en hoe we die kunnen duiden. Het is goed om soms uit te zoomen. Dan zien we dat we veel dingen nog niet goed weten. Overall missen we best veel cijfers, terwijl er tegelijkertijd veel wordt gemonitord. Die paradox moeten we oplossen.”
Waar zie jij de jeugdzorg over vijf jaar staan?
“Ik verwacht in elk geval dat we beter weten hoe de jeugdzorg erbij staat. En hopelijk hebben gemeenten dan geen kostprijsonderzoeken meer nodig om contracten af te sluiten voor specialistische zorg. Duidelijkere kwaliteitseisen helpen daarbij, in combinatie met een maatschappij die erkent dat de jeugdzorg niet alle problemen kan oplossen. Specialistische jeugdzorg moet er vooral zijn voor kinderen waarbij hulp thuis, op school of in de wijk niet meer voldoende is. Dat vraagt om een politiek-maatschappelijk debat over de rol van die zorg. Het aanbod van niet-specialistische jeugdzorg mag wat mij betreft juist losser: beter toegankelijk en meer verweven met het onderwijs.”
Wat maakt jou hoopvol voor de toekomst?
“Na 2015 heeft er lange tijd een crisissfeer geheerst. De stelselwijziging was een grote omslag. En de financiële krapte overheerste. Ik denk dat er nu, ondanks negatieve berichtgeving in de media, meer ruimte is voor reflectie. Aanbieders en gemeenten snappen dat ze het met elkaar moeten doen. De relaties zijn beter geworden. We moeten nu kijken naar wat er goed gaat en wat er nog moet verbeteren. En dan de schouders eronder. Met de verbeteringen gaan we aan de slag. We willen voldoende ruimte bieden aan professionals om hun werk goed te doen, volgens duidelijke standaarden en ingebed in de maatschappij. En we moeten kritisch blijven: blijven we het goed doen? Ik denk dat we in een positieve beweging zitten.”
Abonneren op JA Magazine
Abonneer je gratis op het online magazine van de Jeugdautoriteit en ontvang zes keer per jaar de nieuwe editie altijd direct in je mailbox.