Inmiddels zitten 18 jeugdzorginstellingen ‘in casuïstiek’ bij de Jeugdautoriteit (JA). Wat doet Team Casuïstiek om de continuïteit van zorg bij deze aanbieders te waarborgen? En welk proces doorlopen de aanbieders en regio’s? Adviseurs Wim Oosterboer en Tineke de Waard vertellen hoe zij te werk gaan.
Team Casuïstiek van de Jeugdautoriteit bestaat uit adviseurs Wim Oosterboer en Tineke de Waard en financieel adviseurs Diana Boender, Gertjan Postma en Michiel Witte. Met hun verschillende expertises werken zij samen om jeugdzorgaanbieders en regio’s te helpen bij de continuïteit van jeugdzorg.
Hoe komen jeugdzorgaanbieders bij jullie in casuïstiek terecht?
Oosterboer: “Dat begint met een signaal. Meestal meldt een instelling of regio zich, via de e-mail of telefoon. Soms krijgen we het signaal door via ons netwerk, of vanuit Team Toezicht van de JA. Dat signaal gaan wij toetsen. We vragen financiële gegevens op bij de aanbieder, gaan in gesprek met de aanbieder en de accounthoudende jeugdregio en vormen ons een beeld.”
De Waard: “Soms is het lastig om die financiële gegevens boven tafel te krijgen, bijvoorbeeld omdat de juiste managementinformatie niet voorhanden is. Het kan zijn dat de werkzaamheden binnen de organisatie niet optimaal worden geregistreerd. Dan is er soms een cultuurverandering nodig om dit te verbeteren. Het is goed als professionals worden meegenomen in die urgentie.”
Bekijk het draaiboek Continuïteit Jeugdhulp.
Wat is de volgende stap als jullie een eerste beeld hebben?
Oosterboer: “Als het inderdaad snel bergafwaarts gaat met een aanbieder dan gaan we verder in gesprek met de aanbieder en de jeugdregio. We informeren hen over het draaiboek Continuïteit Jeugdhulp, dat de leidraad vormt voor het handelen bij risico’s op discontinuïteit van zorg. Het draaiboek is opgesteld door alle partijen in de jeugdhulpsector. Door ons te verdiepen in met name de financiele situatie van de jeugdhulpaanbieder, krijgen wij een goed beeld van de urgentie van de problematiek. De urgentie van de problematiek wordt uiteindelijk aangegeven door de zogenaamde tredebepaling. Doorgaans stellen de jeugdhulpaanbieder en de accounthoudende jeugdregio samen vast welke trede van urgentie van toepassing is.”
De Waard: “De trede die wordt gekozen bepaalt volgens het draaiboek de route naar herstel. Bij trede 3 spreken we bijvoorbeeld van een herstelplan om de aanbieder financieel gezond te krijgen. Bij trede 4 hebben we het over een continuïteitsplan en is de regio meer in de lead. Dan kan een portfoliokeuze aan de orde komen. Dat kan ook bij trede 3 aan de orde zijn, maar vaak in mindere mate. Bij een portfoliokeuze stel je de vraag of alle zorg ook echt bij de noodlijdende aanbieder moet blijven. Bij trede 5 of 6 is een faillissement onafwendbaar en moet alle zorg worden overgeheveld naar andere aanbieders. Het is onze rol om toe te zien dat de juiste maatregelen worden uitgevoerd, om de continuïteit van jeugdhulp te borgen.”
Wat als een aanbieder en regio het samen niet eens worden?
Oosterboer: “We hebben gelukkig het draaiboek, waar alle partijen zich aan geconformeerd hebben. De rollen en verantwoordelijkheden staan daarin beschreven. Wanneer partijen zich onvoldoende of niet houden aan de werkwijze uit het draaiboek, kunnen ze elkaar daarop aanspreken. De Jeugdautoriteit kan in voorkomende gevallen, vanuit haar onafhankelijke en onpartijdige positie, interveniëren.”
De Waard: “Het is vooral belangrijk dat wij als adviseurs de dynamiek begrijpen. Betrokkenen hebben immers verschillende posities, rollen en belangen waar ze voor staan.”
Oosterboer: “Wij gaan onafhankelijk en onpartijdig te werk; zorgvuldig en integer. Dit doen we in ambtelijke, bestuurlijke en politieke gremia. Binnen casuïstiek zijn dit ook, in deze volgorde, de stappen die gezet moeten worden om tot besluitvorming te komen binnen de trajecten vanaf trede 3.”
De Waard: “Soms willen betrokken partijen dat wij ons duidelijk uitspreken, of bepalende keuzes maken. Maar wij hebben in feite geen strepen op de mouw. We doen ons werk op relatie en inhoud. En we brengen daarbij onze zorginhoudelijke kennis in, waardoor we zicht hebben op de impact die verschillende maatregelen hebben op organisaties, professionals en jeugdigen.”
Hoe lang duren de hersteltrajecten meestal?
De Waard: “Dat kan best een tijd duren. Vaak zit er een complete cultuurverandering bij een aanbieder aan vast. Dat is niet in een jaar veranderd.”
Oosterboer: “Het hangt er ook vanaf hoe snel er een herstelplan ligt en hoe snel er maatregelen kunnen worden doorgevoerd. Na het bepalen van een trede adviseren wij om een werkgroep te starten en daar te beginnen met het formuleren van een gezamenlijk gedragen analyse. Met een herstelplan kunnen de verschillende partijen vervolgens aan de slag. Wij geven advies op dat plan.”
De Waard: “Wij kijken vooral naar de haalbaarheid van zo’n plan, zodat de partijen later niet voor nieuwe verrassingen komen te staan. Veel analyses en plannen worden door externe bureaus gemaakt. Dat zijn dure trajecten. Maar als de regio en aanbieder elkaar weten te vinden en er vertrouwen en deskundigheid is, dan kunnen ze ook zelf tot een herstelplan komen.”
Oosterboer: “Tijdens de uitvoering van het herstel- of continuïteitsplan monitoren wij de voortgang. We participeren in werkgroepen en overleggen gedurende het hele proces. We geven tips en bewaken de procesgang. We hebben geleerd om de casussen niet te vroeg los te laten, om te voorkomen dat instellingen weer terugkomen in casuïstiek. Zoals Tineke al aangeeft zijn er vaak veranderingen in de cultuur van organisaties nodig; en ook tussen organisaties. Die cultuurveranderingen kunnen een duurzaam verschil maken.”
Lees meer het werk van Team Casuïstiek op de website van de Jeugdautoriteit.
Hoe ziet de toekomst van Team Casuïstiek eruit?
De Waard: “De JA gaat op termijn samen met de NZa. Dat is afhankelijk van de ‘Wet Verbetering beschikbaarheid jeugdzorg’. Hoe ons werk er dan uit komt te zien is nog niet helemaal duidelijk. In ons werk is de relatie heel belangrijk. Het is niet niets wat we van jeugdzorgaanbieders in casuïstiek vragen. We vragen veel openheid van hen. Daarom moeten wij zorgvuldig te werk gaan en begrijpen wat een herstelplan betekent voor de organisatie, de mensen die het werk doen en de cliënten.”
Oosterboer: “Het draaiboek wordt dit jaar herzien en voorlopig gehandhaafd. Daarmee kunnen wij ons werk goed doen. Onze manier van werken werpt zijn vruchten af. We mogen best trots zijn op alle cases die we hebben behandeld en escalaties die we hebben helpen voorkomen.”
Het aantal jeugdzorgaanbieders in casuïstiek neemt wel toe.
Oosterboer: “Dat klopt. Inmiddels zitten er 18 in casuïstiek. Dat is meer dan wij ooit tegelijk hebben gehad.”
De Waard: “De transformatieopgave is complex en daarom is het bij een aantal aanbieders nog niet op orde. Het is goed als het veld op termijn zelfredzamer wordt.”
Oosterboer: “De ontwikkelingen bij, en tussen aanbieders zijn complex. Er is vaak ook sprake van voorliggende problematiek. Dit maakt het voor interne en externe toezichthouders lastig om dreiging van discontinuïteit te voorkomen.”
De Waard: “We hebben eigenlijk, net zoals binnen de jeugdhulp, een goed ‘gezinsplan voor op de koelkast’ nodig voor het veld. En een gevoelde gezamenlijke verantwoordelijkheid. Als we steeds naar elkaar blijven wijzen wordt het een lastige kwestie.”
Abonneren op JA Magazine
Abonneer je gratis op het online magazine van de Jeugdautoriteit en ontvang vier keer per jaar de nieuwe editie altijd direct in je mailbox.