In gesprek met Lian Smits, bestuurder bij Sterk Huis
Hoe beziet u de effecten van corona vanuit Sterk Huis en de hoog-specialistische jeugdhulp?
“Als eerste is het belangrijk om te zeggen dat er geen nieuw probleem bij is gekomen, de bestaande problemen zijn vooral scherper geworden. Corona, zeker in de eerste maanden, maakte duidelijk hoe belangrijk het is dat cruciale organisaties, zoals ook Sterk Huis, open zijn en ‘’uitrukken’’, ook op het moment dat onder andere wijkteams en scholen dicht zijn. De financiële problemen worden al jaren steeds nijpender. In de essentiële doorontwikkeling van je organisatie wil je kunnen investeren. Maar zonder enig rendement of ruimte is dat heel moeilijk. We werken hier in de regio bijvoorbeeld aan de ontwikkeling van een consortium van hoog-specialistische hulp. De gemeente levert de projectleiders, maar de bezetting van en de input voor alle werkgroepen komt voor een groot gedeelte ook bij ons vandaan. Logisch, maar we hebben hier geen budget voor. Er is erkenning dat je een wezenlijke partner bent in de essentiële infrastructuur van jeugdhulp, maar in de structurele inkoopafrekening wordt dat nu nog niet vertaald.”
Wat is volgens u nodig als het gaat om inkoop?
“Het financiële probleem heeft ook te maken met erkenning van verschillen in jeugdhulpvormen. Deze verschillen worden nog onvoldoende gezien en dat probleem is zichtbaarder geworden in de afgelopen coronaperiode. De gemeenten zien de noodzaak om verschil te maken, maar in de praktijk is aanbesteden nog steeds het uitgangspunt. Het besef dat je gedifferentieerd moet inkopen is er, maar de vraag is hoe dat dan te doen. Een belangrijk thema, ook voor de JA, is hoe we op een goede manier van systeem a in systeem b komen. De toename in kosten van de afgelopen jaren in wat ik noem het ‘lichte specialistische veld’ met grote rendementen tot wel 30-40%, die ook nog als winstuitkering naar aandeelhouders gaan, is nooit de bedoeling geweest van overheidsgeld. Hoe gaan we nou slim en onderbouwd die marktvisie naar de volgende fase ontwikkelen?
Welke kansen of knelpunten ziet u om die marktvisie verder te brengen?
“In de hoog-specialistische hulp zitten veel sector- en branche-organisatiebelangen. Als je bijvoorbeeld echt een ‘beweging naar nul’ wilt realiseren, vraagt dit een heel ander, overstijgend denken. Demedicaliseren en normaliseren gaan niet van zelf. Hoe kunnen we die prikkel in het hoog-specialistisch consortium zo maken dat je erkent dat je een crisissituatie hebt waarbij de oplossing echt in een integrale systemische benadering zit? Hoe gaan we voorkomen dat we, omdat we die oude wereld niet kunnen afbouwen, die nieuwe wereld niet gaan bouwen? Delen van die oude wereld kunnen we zeker gebruiken. Je moet het er met elkaar over hebben. Als ambulant maken van zorg het antwoord is, dan weten we ook dat er ook meer goede pleeggezinnen en gezinshuizen moeten zijn. Met elkaar willen werken en leren in een netwerk; daar gaat het om. Netwerksamenwerking is qua organisatie en bedrijfsvoering wel een andere opdracht. Ook qua sturing en governance. Bestuurlijk samenwerken vraagt vertrouwen tussen gemeenten, zorgpartijen en GI’s. Een nieuw soort vertrouwen en commitment vanuit wat je eerst was, naar wat je samen bent en waarvoor je samen staat, welke impact je wil maken! Strategisch en uitvoerend. Je kunt met zorgpartijen, gemeenten en de voorkant met wijkteamorganisaties een soort maatschappelijke organisatie worden. Die zegt dat we hier ‘gewoon’ een bedrijf moeten runnen; we hebben een sociaal-maatschappelijk probleem op de slimste manier aan te pakken. Dat kost geld, maar dat mag ook - in het belang van kinderen en gezinnen. Maar ook; jouw succes is mijn succes, én ook andersom. Je draagt samen verantwoordelijkheid, ook als het lastig wordt.”
Hoe ziet u netwerksamenwerking voor zich met de huidige decentrale organisatie van jeugdzorg?
“We hebben te maken met een decentraal stelsel, waar een aantal knelpunten lastig decentraal op te lossen is. Ik hoop daarom van harte dat we leidende landelijke principes krijgen – die regionaal en lokaal vertaald kunnen worden. Je kunt regio’s niet hetzelfde maken. Het kan niet zo zijn dat het landelijke principe, bijvoorbeeld over veiligheid van kinderen, in het uitgestrekte Zeeland niet werkt en in de Randstad wel. Wezenlijke principes werken overal! We zouden kunnen kijken met elkaar hoe we landelijke principes regionaal en lokaal kunnen gebruiken en hoe we die vertalen naar bijvoorbeeld hoogspecialistische hulp. Welke basale infrastructuur ga je regelen, welke tarieven zijn van toepassing? De tarieven kunnen feitelijk niet heel anders zijn.
Zou het Deltaplan een rol kunnen spelen?
“Dat zou kunnen met leidende principes als ‘sterke voorkanten, verbonden achterkanten – en goede wederkerige verbinding tussen die twee’. Een Deltaplan met een SER-achtige opzet. Misschien kunnen we een concept dat we al kennen gebruiken voor een andere opdracht. Een organisatie die netwerkbelangen bij elkaar brengt en staat voor een gemeenschappelijke opgave. Alle belangen worden vertegenwoordigd, dus gemeenten (VNG) zitten ook in zo’n opzet. Het netwerk begint feitelijk bij OCW, JenV en VWS. Het zou goed zijn als ministeries voor gezinnen en kinderen geen eigen koers kunnen varen. Deze ministeries zou je ook willen houden aan de doelstellingen in ‘ons’ Deltaplan. Er is namelijk veel te veel masseer- en correctiewerk in de uitvoering als je bovenlangs niet dezelfde koers vaart.”
“Het Deltaplan zou een kritische onderliggende missie moeten hebben voor het ‘demedicaliseren en de-psychiatriseren’. Waarbij we ook kritisch kijken naar de ouders. We laten de kinderen nu te veel de rekening betalen van hun ouders. Vanuit mijn praktijk zie ik verschillende voorbeelden. Een licht verstandelijk beperkt paar, moeder van 48 met een kind van 1,5 jaar en de vader in de gevangenis na het plegen van ernstig geweld. Hoe lang willen we doorgaan met de doelstelling dat deze moeder haar kind kan opvoeden zonder netwerk? Bij de geboorte weet je vaak al dat het een probleem op lange termijn gaat vormen om het kind alleen van zijn ouders afhankelijk te laten zijn in dergelijke situaties. Ik wil die kinderen niet als ze 10,11 jaar zijn in de 24-uurshulpverlening terecht zien komen, als we al jaren weten dat er ellende is. Mijn felheid komt voort uit de schrijnende gevallen die ik vaak voorbij zie komen. Soms wil ik eigenlijk wel een nationale stakingsdag organiseren tegen alle ellende die we de kinderen bezorgen.”
“En dát bedoel ik ook met kritisch kijken naar het Deltaplan. Bij ‘bekende risico’s’ op problemen gaan wij preventief ondersteunen. Als je wilt dat er minder opgeschaald wordt naar hoogspecialistische hulp, dan moet je zorgen dat je de voorkant met meer kennis inricht. Je moet onderscheidend kunnen kijken naar problemen en weten welke interventie je daar moet inzetten. En aan de achterkant moet je erkennen dat we voor bepaalde gezinnen, die kwetsbaar zijn of complexe problemen hebben, een basale infrastructuur met kennis in de lucht moet houden. De huidige ontwikkelopdracht zit in minder naar 24-uurszorg, maar die kunnen we echt alleen maar waarmaken als we bijvoorbeeld die genoemde moeder veel eerder, zonder vrijblijvendheid, gaan helpen haar kind niet te kort te doen; compensatie organiseren. Een moeder met een IQ van 45 begrijpt voor een kind elementaire dingen niet, erken dat, organiseer hulp, erken deze moeder maar laat het kind niet de rekening betalen.”
“Ik hoop dus dat het Deltaplan een goed plan wordt met een integrale urgentie en dat het geen pleister plakken wordt vanuit deelbelangen. Een vertaling met betere sturing, waarbij goede jeugdhulp geen toevalstreffer wordt. En echt iedereen moet meewerken. Geen branchevereniging die nee zegt of eigen deelbelangen heeft. Het erkennen van een maatschappelijke basis in problemen is daarnaast cruciaal. Er zijn niet veel ‘zieke’ kinderen. Er zijn wel kinderen die ‘ziek’ worden of ‘ziek’ gedrag ontwikkelen. Maar zullen we dat gedrag niet liever eerst samen gaan begrijpen? Zodat we weten op welk stuk we moeten interveniëren? Iets bedenken dat we al kennen, zoals een SER-achtige opzet met landelijke principes, maar dan met een andere opdracht?
Wat vindt u van de compensatieregeling die ter beschikking is gesteld?
“In de coronacrisis heb je verschillende kleuren van compensatieregelingen binnen de Jeugdwet, Zvw en Wlz. En binnen de Jeugdwet wreekt zich dat het een compensatieregeling is voor het hele veld met grote verschillen. Wij zijn gevoeliger voor omzetverlies, onze vaste kosten gaan gewoon consequent door, ook in de periode dat we in gesprek zijn over het vergoeden.
Hoogspecialistische organisaties worden vaak over één kam geschoren, gekwalificeerd als dure organisaties. Ik begrijp de financiële problemen die gemeenten hebben. Het negatieve kostenimago dat aan hoogspecialistische organisaties kleeft (overigens meer bij inkoop dan bij bestuurders) is soms ontmoedigend. We zijn transparant in onze kostenopbouw. Maar onze intensieve hulpverlening, met een grote vraag naar veiligheid als basis is kostenintensief. We moeten een samenhangende manier van werken ontwikkelen, met meer kennis en mogelijkheden dicht bij gezinnen en kinderen. Dat gaat ook positief werken voor de kosten van gemeenten.
En ja, met veel minder marktwerking en niet met het huidige onvoorstelbaar grote aantal aanbieders. Dan kunnen we samen het verschil maken voor de kinderen, en de gezinnen waarin ze opgroeien.”