Wat betekent het convenant voor de centrale inkoop van de jeugdhulp? En hoe ontwikkelt de rol van de Jeugdautoriteit zich om de jeugdhulpsector verder te ondersteunen? Diana Hofsteenge - Jans is regiomanager bij het Regionaal Serviceteam Jeugd van het RSJ IJsselland. Karel Schuurman is directeur van de Jeugdautoriteit (JA). In dit interview vertellen zij vanuit hun perspectief over de ontwikkelingen rondom het convenant.
Het jeugdhulpstelsel werkt gezamenlijk aan het convenant ‘Bevorderen Continuïteit Jeugdhulp’.
In het convenant maken de stelselpartijen afspraken rondom vier thema’s: tarieven, monitoren en vroegtijdig signaleren door de JA (informatiepositie), geschillenbeslechting en een draaiboek met instructies bij zorgelijke continuïteitrisico’s. Dit alles is ingebed in een Leren en ontwikkelencyclus.
Waarom is het convenant belangrijk?
Diana: Nederland telt zo’n 42 jeugdhulpregio’s waarvan regio IJsselland er een is. Door regionaal in te kopen worden de 180 jeugdhulpaanbieders in regio IJsselland niet meer met 10 of 11 verschillende inkoopafspraken geconfronteerd. In het convenant worden er nieuwe afspraken gemaakt over de wijze van samenwerken, in mijn geval hoe regio IJsselland en onze opdrachtgevers -de 11 gemeenten- dat graag willen. Het convenant levert ons daarnaast een gedeeld beeld en een gedeelde ambitie tussen alle verantwoordelijkheden op. Te midden van de transformatie waarin de jeugdhulpsector zich bevindt, scheppen de afspraken meer duidelijkheid voor alle partijen. Het uiteindelijke doel: samen de continuïteit van de jeugdhulp borgen en de goede hulp bieden die jongeren nodig hebben.
Karel: Het convenant is in mijn visie belangrijk, omdat wij vanuit onze activiteiten merken dat het heel goed zou zijn als aanbieders en gemeenten het marktspel van vraag en aanbod efficiënter inrichten. Als onderdeel daarvan worden processen transparanter en minder vrijblijvend dan nu het geval is. Voor alle partijen in het jeugdhulpstelsel is het convenant een wezenlijke stap om nog meer de regie in handen te nemen om het stelsel te verbeteren en met elkaar daarover afspraken te maken. Alleen al vanuit dat perspectief vind ik het belangrijk dat er überhaupt een convenant komt. Ten aanzien van het convenant is de JA gevraagd om daarin een aantal taken en rollen te vervullen. Dat helpt de JA om haar positie als ondersteuner in de jeugdhulpsector nog beter neer te zetten en zie ik ook als een positieve ontwikkeling voor de sector en voor de JA.
Welk probleem of welke knelpunten kunnen ermee worden opgelost?
Diana: Dat is een grote vraag. Voor IJsselland gaat het met name over de centrale inkoop waarbij meer eenduidigheid komt in afspraken. Als gevolg van goede samenwerkingsafspraken hoop ik dat we zoveel mogelijk, zo efficiënt mogelijk en ook zo actief mogelijk jeugdhulp kunnen verlenen waarbij iedere partij zijn rol pakt. Bij IJsselland regelen wij de centrale inkoop, de jeugdhulpaanbieder voert de hulpverlening uit en werkt daarbij nauw samen met de lokale toegangen van de 11 gemeenten. Ook daar vindt samenspraak en uitwisseling plaats over welke hulp wordt ingezet, waarom en voor welke duur. Uiteindelijk betalen de 11 gemeenten de kosten, IJsselland maakt de afspraken daarvoor.
Karel: Met het convenant werken we aan een aantal knelpunten die door de stelselpartijen zijn ingebracht. Eén van de knelpunten heeft betrekking op de informatiepositie van de JA. Het vraagstuk daarbij is hoe de JA de informatie kan krijgen om het Early Warning System (EWS) in te richten op een manier die de sector niet extreem belast, maar wel met een uitkomst die alle partijen verder helpt op het terrein van continuïteit – en daarmee continuïteit van zorg voor jeugdigen verbetert. Een ander essentieel punt gaat over transparantie in het proces wanneer de continuïteit van de jeugdhulp in gevaar dreigt te komen. Als onderdeel van het convenant stellen de partijen een draaiboek Continuïteit Jeugdhulp op waarin heldere afspraken worden gemaakt over de taken, verantwoordelijkheden en aanspreekpunten wanneer zo’n dreiging zich voordoet. Daarnaast wordt er gewerkt aan een handreiking rondom de tarieven in het jeugdhulpstelsel en worden er op het gebied van geschillenbeslechting afspraken gemaakt om juridische procedures te voorkomen.
Wanneer wordt het convenant een succes? En wat is daarvoor nodig?
Diana: Wat ik merk is dat er landelijk in de jeugdhulpsector behoefte is aan een vernieuwende manier van samenwerken. Welke manier werkt nu het beste? Om over een succes met betrekking tot het convenant te spreken, zouden de afspraken uit het convenant hier het antwoord op moeten zijn. Als ik vanuit mijn rol bij IJsselland spreek, dan is het best een ingewikkeld proces om de inkoop van 11 gemeenten centraal te regelen. Elke gemeente is verantwoordelijk voor de jeugdhulp in zijn eigen gemeente, dat wil zeggen voor de inkoop en de wijze van inregelen met een aanbieder. Maar elke gemeente kent zijn eigen lokale voorkeuren en smaken waar wij als centrale inkoper wel rekening mee hebben te houden. De tendens die ik daarbij zie in de jeugdhulpsector, en wellicht niet alleen in jeugd maar ook bij andere vormen van hulp, is dat veel hulpaanvragen al snel gespecialiseerd worden. Op iedere hulpvraag, op ieder probleem of op iedere afwijking is wel een antwoord te vinden in de vorm van hulpverlening. De vraag is of specialiseren altijd nodig is, of dat sommige dingen gewoon bij het leven horen. Door alles te kaderen, te medicaliseren en daardoor te labelen, valt een heleboel buiten het normale. Soms is iets tijdelijk en gaat het vanzelf weer over. Dan willen we weer terugvallen naar het normale systeem van het gezin. Een aantal zorgorganisaties in onze regio investeert ook in de ouders om aan de basis versterking en ondersteuning te bieden. Als die basis op orde is, blijft de regie bij het gezin zelf. Voor mij gaat transformeren over terug naar het normale. En dat is een hele nieuwe manier van denken waarbij het eigenlijk andersom denken is. Ik heb het hier natuurlijk niet over de zware zorgvragen.
Karel: Het feit dat de partijen in het jeugdhulpstelsel deze stappen ondernemen om het convenant op te stellen en daarmee zelf de regie in handen nemen, noemde ik net al als een succespunt. Vervolgens ligt de uitdaging om het werk langs de lijnen van het convenant te gaan inrichten. Het succes van het convenant hangt samen met het ten volle gaan benutten van het zelflerend of zelfregulerend vermogen, dat we met het convenant in gang proberen te zetten, en waarmee we de continuïteit beter willen borgen. Als we daarin slagen, dan maken we met dit convenant een enorm fundament in het verbeteren van de jeugdhulp. In het kader van het zelflerend stelsel wil ik met de partijen daarnaast kijken naar de impact die de JA aan het maken is en kan maken op het terrein van jeugdhulp. Het functioneren van de JA mag wat mij betreft een onderdeel zijn een evaluatieve cyclus bij het convenant. Op die manier kan de JA ook meegroeien.
Als ik u over een jaar of twee spreek, hoe ziet de samenwerking er dan uit?
Diana: In mijn functie bij IJsselland heb ik te maken met de dynamiek tussen overheid, zorgaanbieders en inkoop. Als alle partijen nog meer vanuit een partnerschap gaan werken, zoals bedoeld in het convenant, denk ik dat we als een goed geoliede motor in vertrouwen met elkaar werken aan de zorg voor de jeugdigen. In relatie tot de jeugdhulp zelf hoop ik ook een intensievere samenwerking met de omgeving van de jeugdige te zien. Op die manier nemen we de gehele context mee in het plaatje, zoals het onderwijs, het eigen netwerk, rol in de maatschappij, zorginstellingen en natuurlijk de ouders en het gezin als basis. Als dat plaatje klopt, levert dat een stabiele en veilige omgeving op waarin het kind of de jongere zich gezien en gehoord voelt waardoor de externe hulpvraag kan worden afgeschaald.
Karel: Wat ik het veld gun, is transparantie rondom vraag en aanbod en het verder zakelijk inregelen daarvan. Ik verwacht dat het convenant de partijen helpt om daar een paar grote stappen in te zetten. Met de JA hoop ik bij te dragen aan een nieuw stelsel dat beter zicht gaat geven op het feitelijk cijfermateriaal wat heel bepalend is voor het nader invullen van de begrippen vraag en aanbod. Wat we op dit moment zien, is dat gemeenten vaak niet weten welke zorgvragen op hun afkomen en zijn gekomen, daarom kunnen aanbieders daar maar ten dele hun aanbod op inrichten. Als het stelsel meer zicht krijgt in die zorgbehoefte, kunnen de partijen dit beter inregelen.
Welke drie dingen zullen dan structureel beter zijn waardoor de continuïteit van jeugdhulp beter gewaarborgd is?
Diana: De verbetering en het vertrouwen op het gebied van samenwerken noemde ik zonet al. Dit draagt bij aan een betere continuïteit van de jeugdhulp en aan zo goed mogelijk hulp aan iedere jeugdige bieden op momenten dat zij dat nodig hebben. Ten aanzien van de administratieve lasten, die vaak als zwaar worden ervaren, zou ik een eenvoudig proces willen zien dat een vloeiend geheel is met het doel waar het werkelijk omgaat. Tot slot hoop ik dat minder jeugdigen een hulpvraag hebben, omdat het stelsel de gezinnen helpt om hun basis op orde te hebben zodat zij zelf die geborgenheid en veiligheid kunnen bieden die de jongeren nodig hebben. Dat zou ik heel mooi vinden.
Karel: Door het convenant maken de partijen in het jeugdhulpstelsel grote stappen om te leren in relatie tot de continuïteit van zorg. Een belangrijke meerwaarde is het feit dat men over een aantal punten, die als discussiepunten worden ervaren, al het gesprek aangaat. Dit werkt verhelderend, brengt partijen dichter tot elkaar en verbindt hen in zekere zin ook procesmatig na een bepaalde uitkomst. Vervolgens kunnen gemeenten en aanbieders de JA inzetten om de gemaakte afspraken te monitoren zodat deze niet vrijblijvend zijn. Dat past weer mooi bij de filosofie van een zelfregulerend stelsel. In die cyclus zit wat mij betreft de grote winst van dit traject. Op het gebied van administratieve lasten die we rondom inkoop met elkaar hebben gebouwd, hoop ik dat we het stelsel kunnen vergemakkelijken. Als we vraag en aanbod op landelijk niveau wat beter feitelijk kunnen duiden, verwacht ik de lasten terug te dringen en naar een efficiënter en logischer stelsel te gaan. Tot slot is het voor de JA van belang om niet als een toezichthouder buiten het jeugdhulpveld te staan, de JA wil juist middenin het veld staan en samen met de stelselpartijen impact maken. En die positie van de JA zie je in dit convenant terug. De JA is onderdeel van de afspraken én onderdeel van de oplossing.