Foto René Verleg

Anne-Marie Willemsen is in haar functie als plaatsvervangend directeur Jeugd bij het ministerie van VWS als stuurgroeplid betrokken geweest bij de ontwikkeling van het convenant en deelt hierover haar visie.

Het jeugdhulpstelsel werkt gezamenlijk aan het convenant ‘Bevorderen Continuïteit Jeugdhulp’.

In het convenant maken de stelselpartijen afspraken rondom vier thema’s: tarieven, monitoren en vroegtijdig signaleren door de JA (informatiepositie), geschillenbeslechting en een draaiboek met instructies bij zorgelijke continuïteitrisico’s. Dit alles is ingebed in een Leren en ontwikkelencyclus.

Per 1 juni heeft Anne-Marie Willemsen afscheid genomen bij VWS en is zij gestart als afdelingshoofd Hulp en Ondersteuning bij de gemeente Rotterdam.

Hoe kijkt u vanuit uw positie als stuurgroeplid aan tegen het proces rondom het convenant? En vanuit uw rol bij het ministerie van VWS?

Mijn verwachting is dat het convenant resulteert in een veel beter zelfregulerend vermogen van het stelsel. Ik heb daar het volste vertrouwen in. Begin 2020 hebben zowel de aanbieders als gemeenten de gezamenlijke wens uitgesproken om te willen werken aan een convenant om zo goed mogelijk die continuïteit van jeugdhulp te borgen. En dat is voor beide partijen een erg spannend proces, want iedere partij heeft zijn eigen belangen. Het convenant heeft ook een effect op de rol van de JA, dit zal minder vrijblijvend zijn. Met name vanuit de aanbiederszijde is aangegeven behoefte te hebben aan een sterkere autoriteit en gemeenten willen dat ook. Door hierover afspraken te maken, creëren beide partijen een platform voor de JA om haar gezag te laten gelden en als een onafhankelijke partij ernaar te kijken. Vanuit mijn rol bij het ministerie van VWS staan we heel positief tegenover de totstandkoming van het convenant, want een goed georganiseerd stelsel betekent betere borging van continuïteit van zorg voor jeugdigen en daarmee zijn er hopelijk minder escalaties naar het Rijk nodig als stelselverantwoordelijke.

"Mijn verwachting is dat het convenant resulteert in een veel beter zelfregulerend vermogen van het stelsel. Ik heb daar het volste vertrouwen in"

Wat betekent de invoering van het draaiboek Continuïteit Jeugdhulp concreet voor gemeenten en aanbieders?

Het draaiboek Continuïteit Jeugdhulp brengt scherp in beeld wat gemeenten en aanbieders moeten doen als er sprake is van een dreiging in de continuïteit van de jeugdhulp. Het draaiboek is in drie treden ingedeeld waarbij de verschillende stadia van urgentie zijn benoemd. Bij elke trede is helder gedefinieerd wat gemeenten en aanbieders van elkaar kunnen verwachten, wie welke rol en verantwoordelijkheden heeft en welke stappen er genomen moeten worden. Zo’n draaiboek is hard nodig, want in de afgelopen jaren hebben we helaas een aantal schrijnende situaties meegemaakt waarbij zowel gemeente als aanbieder niet meer wisten wat ze moesten doen. Met het draaiboek hoop ik dat beide partijen hun opdracht kunnen waarmaken om de continuïteit van de zorg voor jeugdigen te waarborgen en daar met elkaar goede afspraken over te maken.

Wat voor effect zal de invoering van het draaiboek hebben op de continuïteitsrisico’s van de jeugdhulp? En welke rol kan het Early Warning System (EWS) van de JA hierbij spelen?

Het beoogde effect van het draaiboek is dat iedere partij precies weet welke stappen er in een crisissituatie genomen moeten worden. Risico’s op continuïteit worden daarmee sneller ingeperkt, waardoor de kans op escalaties minimaliseert. Op die manier kan de continuïteit van de zorg aan cliënten veel beter worden gewaarborgd dan nu het geval is. De rol van het EWS is om de positie van jeugdhulpaanbieders in het stelsel te monitoren. Dit stelt ons in staat om eventuele risico’s in een vroegtijdig stadium te signaleren. In het meest ideale geval is het EWS zo ingericht dat het in werking treden van het draaiboek nooit of nauwelijks hoeft te gebeuren. De brandweer doet bijvoorbeeld ook aan brandpreventie zodat hij zo min mogelijk hoeft uit te rukken om een grote brand te blussen. En dat is hier net zo. Als het draaiboek toch nodig blijkt, dan is het interessant om te achterhalen wat er gemist is in het EWS. Werkt het EWS voldoende, of moeten we het aanscherpen? Uit dit soort informatie en de processen die lopen, zullen weer nieuwe leerpunten ontstaan die het stelsel zelfregulerend houden. 

"In het meest ideale geval is het EWS zo ingericht dat het in werking treden van het draaiboek nooit of nauwelijks hoeft te gebeuren"

Op welke manier kan de JA haar informatiepositie volgens u verscherpen om zo haar signaleerfunctie naar behoren uit te voeren?

Voor de JA is de doorontwikkeling van het EWS van belang om haar informatiepositie te verscherpen. Zoals al eerder gezegd met een goed functionerend EWS hoeft het draaiboek Continuïteit Jeugdhulp hopelijk nauwelijks in werking te treden. Aan de informatiepositie van de JA als onderdeel van het convenant wordt op dit moment hard gewerkt door alle partijen. In het zorglandschap is een overall beeld nodig om te zien hoe het met de positie van aanbieders gesteld is. Tot nu toe is er geen enkele partij die dat overzicht heeft. Als gevolg daarvan zijn sommige zorgvormen aanzienlijk dun geschaard in het jeugdhulplandschap. Aan dit overall beeld kan de JA een belangrijke bijdrage leveren.

Wat vormt op dit moment nog een uitdaging rondom het convenant voor de implementatie?

De echte uitdaging ligt in het toepassen in de praktijk. Pas in situaties waarbij de continuïteit van de zorg in het gedrang komt of dreigt te komen, wordt duidelijk of de afspraken in het convenant en het draaiboek werken conform onze verwachtingen. Met betrekking tot het convenant is het voor de informatiepositie van de JA van belang om een gezond evenwicht te vinden in de hoeveelheid informatie die partijen gevraagd wordt aan te leveren zonder dat dit te belastend wordt. Tegelijkertijd moet de JA haar signaleerfunctie wel naar behoren kunnen uitvoeren. Komende periode hopen we een pilot te starten met een aantal regio’s om te bepalen op welke manier de informatie gedeeld kan worden zodat de JA voldoende informatiepositie heeft. Hierbij kijken we kritisch naar hoe nodig de informatie is: ‘what is need to know?’ en ‘what is nice to know?’. Daarnaast willen we weten hoe belastend het voor aanbieders en gemeenten is om deze informatie boven tafel te krijgen.

U vertrekt per 1 juni bij VWS en start bij de gemeente Rotterdam als afdelingshoofd Hulp & Ondersteuning. Hoe blikt u terug naar de ontwikkelingen van de continuïteit in de jeugdhulpsector?

Ik realiseer me dat de sector nog een lange weg te gaan heeft, maar als ik nu terugkijk op de afgelopen periode hebben we flinke stappen met elkaar gezet. Daar ben ik ontzettend trots op. Er zijn momenten geweest dat de casuïstiek die langskwam voor jongeren en gezinnen zeer pijnlijk en zorgelijk waren rondom de continuïteit. Daarom ben ik blij met hoe de JA zich nu ontwikkelt en hoe we met het convenant samen met gemeenten en aanbieders stappen maken om continuïteitsrisico’s zoveel mogelijk te voorkomen. We zijn er zeker nog niet, maar uiteindelijk hebben we hetzelfde doel voor ogen: om jeugdigen en gezinnen die zorg nodig hebben zo goed mogelijk te helpen.

Als het convenant straks is ondertekend – en ik spreek u twee jaar later weer – wat hoopt u dan te zien?

Wat ik over twee jaar hoop te zien, is dat we in een veel stabieler zorglandschap zijn gekomen. Dat er goed zicht is op welke specialistische zorgvormen er beschikbaar zijn en hoe dit is verdeeld over het land. Bovenal hoop ik op een goed functionerend EWS en een stelsel waarin we met elkaar in gesprek blijven en leren. Beide partijen hebben nog een leercyclus te gaan. Dat heb ik wel gezien in de casuïstiek van afgelopen jaren. Gemeenten hebben daarin te leren, maar dat geldt ook voor de aanbieders. Denk bijvoorbeeld aan het op orde hebben van de administratie. Het kan natuurlijk nooit zo zijn dat een aanbieder pas een week voordat er geen liquiditeit meer is aan de bel trekt. Dat signaal moet er veel eerder zijn, dan kun je er met elkaar wat aan doen.

Ik ben echt blij met de stappen die we zetten en met het convenant waaraan we werken. Dat is niet altijd gemakkelijk, maar ik zie bij alle betrokken partijen een enorme wil om te werken aan een beter jeugdhulpstelsel waarin de continuïteit goed is gewaarborgd. Het geeft mij vertrouwen dat ik over twee jaar terugkijk en kan zien dat het stelsel veel stabieler is geworden. Aan mij de schone taak om in mijn nieuwe functie bij de gemeente Rotterdam mijn rol daarin waar te maken.