Han Huizinga werkt een kleine 14 jaar bij de Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) op de thema’s forensische zorg en informatiebeleid. Bij de totstandkoming van het convenant ‘Bevorderen Continuïteit Jeugdhulp' neemt Han deel in de projectgroep informatiepositie. In dit interview deelt Han zijn visie op het convenant vanuit zijn rol als deelnemer in de projectgroep, niet vanuit de VGN.
Het jeugdhulpstelsel werkt gezamenlijk aan het convenant ‘Bevorderen Continuïteit Jeugdhulp’.
In het convenant maken de stelselpartijen afspraken rondom vier thema’s: tarieven, monitoren en vroegtijdig signaleren door de JA (informatiepositie), geschillenbeslechting en een draaiboek met instructies bij zorgelijke continuïteitrisico’s. Dit alles is ingebed in een Leren en ontwikkelencyclus.
Hoe kijkt u vanuit uw positie als projectgroeplid aan tegen het proces rondom het convenant?
Vanuit mijn rol als projectgroeplid draai ik vooral mee op het deel over de informatiepositie van de JA in het convenant. In deze projectgroep gaat het met name over cijfers, getallen en de mate waarin we deze gaan aanleveren. De vraag om de continuïteit van de jeugdhulp te borgen, het voornaamste doel van het convenant, reikt natuurlijk verder dan alleen cijfers om te kijken of een organisatie het financieel goed doet. De informatiepositie beslaat een klein stukje in het gehele speelveld en in dat proces zijn grote stappen gemaakt.
Welke voordelen ziet u voor de VGN met betrekking tot de invoering van het convenant?
Het convenant verwoordt het gemeenschappelijk belang om de jeugdhulp goed te organiseren en de continuïteit te borgen. Ik denk dat het convenant verheldering en duidelijkheid biedt in de onderlinge relaties tussen de instanties die de jeugdhulp leveren en de gemeenten die de jeugdhulp financieren. Dat is een mooie en ook noodzakelijke stap voor de sector. Hoe de vertaalslag naar de praktijk van alledag is, moet natuurlijk nog blijken. Hierbij is het belangrijk dat de partijen binnen de kaders van het convenant voldoende ruimte houden om bepaalde vraagstukken net even iets anders aan te pakken dan afgesproken. De spil blijft bij de werkers die contact hebben met de jongeren en de gezinnen. Soms is er smeerolie nodig om een zaak te laten lopen en te draaien. Willen de werkers hun deskundigheid goed inzetten, dan moeten zij die speelruimte voelen. Naderhand zou zo’n zaak met de andere partijen in het stelsel gedeeld kunnen worden om er gezamenlijk van te leren.
Hoe kan het convenant bijdragen tot het verkleinen van continuïteitsrisico’s bij jeugdhulpaanbieders?
Vanuit de informatiepositie gezien zie ik kansen in het delen van informatie. Dit werkt twee kanten op. Informatie delen richting de JA zorgt dat de informatie over de cijfermatige positie van aanbieders in de jeugdhulpsector breed beschikbaar is. Door het convenant krijgen alle partijen veel beter zicht op vraagstukken die breder spelen dan nu het geval is en kunnen betere afwegingen gemaakt worden. Dit in tegenstelling tot de situatie waarin we ons nu bevinden en een afzonderlijke aanbieder of gemeente alleen op de hoogte is van wat er binnen de eigen regio afspeelt. Tegelijkertijd zorgt de informatiepositie ook voor een spanningsveld als we het hebben over de verantwoordelijkheden die individuele zorgaanbieders hebben om hun organisatie te draaien en te organiseren. Wanneer een externe partij zoals de JA beschikt over financiële informatie van een organisatie en daar een opvatting over heeft, kan dat op gespannen voet komen te staan met de opvattingen en het beleid van de bestuurder. Dat is nog een interessant aandachtspunt.
De JA heeft een formele rol bij het vroegtijdig signaleren voordat het draaiboek Continuïteit Jeugdhulp in werking treedt. Gaat de positie die de JA inneemt ver genoeg volgens u?
In het convenant en het draaiboek zijn afspraken gemaakt zodat de JA kan doen wat er van haar verwacht wordt. Uiteindelijk is het vooral zaak om deze afspraken gewoon uit te voeren en in de praktijk te ervaren. Het raakt ook een beetje aan het vorige punt: hoe zitten nu al die verantwoordelijkheden in het hele speelveld? Dat is namelijk best ruim en wisselend. Aan de ene kant willen we iedereen in zijn eigen verantwoordelijkheid laten om optimaal te functioneren, aan de andere kant werken we in een gemeenschappelijk veld waarbij we afhankelijk zijn van elkaar. Een partij met enige afstand, zoals de JA, is dan nodig door haar neutrale positie in dit geheel. Ik denk dat dit een stap is in de richting van een beter functionerend stelsel. Of deze stap te groot of te klein is, durf ik op dit moment niet te voorspellen.
Welke stappen zijn volgens u nog nodig voor de ondertekening van het convenant?
Wat betreft de informatiepositie is het belangrijk dat we scherp in beeld hebben welke informatie echt nodig is. Ook transparantie richting de jeugdzorgaanbieders is een must zodat zij goed begrijpen waarom de informatie nodig is en wat er uiteindelijk mee gebeurt. Binnenkort starten we een pilotsituatie met een aantal aanbieders en gemeenten om hier ervaring in op te doen. Hierbij gaat het niet alleen om welke informatie nodig is, maar ook hoe een aanbieder deze informatie op een betrouwbare manier boven tafel kan krijgen zonder dat het al te belastend wordt voor degene die het aanlevert.
Wat vormt op dit moment nog een uitdaging?
Vanuit de VGN weet ik dat er onder onze leden een angst leeft voor weer een uitvraag van gegevens. Al snel ontstaat het beeld dat het inhoudelijk net iets anders moet: andere definities, andere aanleverfrequenties of een afwijkend aanleverformat. Onderaan de streep komt er weer een partij bij die zij moeten voorzien van informatie. Een ander punt dat specifiek voor de VGN geldt, is dat de jeugdhulp bij onze leden een relatief klein onderdeel vormt van de organisatie. Daarmee hebben deze aanbieders een andere positie dan een organisatie die 100% jeugdzorg levert. De impact van het convenant op ons eigen domein wordt daarmee genuanceerd, echter hebben de partijen wel rekening te houden met het aanleveren van informatie.
Wat is nodig voor een geslaagde en duurzame implementatie?
De bottom line is dat de mensen die de jeugdhulp leveren in een goede context hun werk moeten kunnen doen en zich daarin gesteund voelen door hun organisatie en achterban. Vaak bij systeemoplossingen wordt het systeem voor de werker juist eerder als een belemmering ervaren dan als ondersteunend. En daar moeten we een kanteling in zien te krijgen zodat zij begrijpen hoe belangrijk het is om deze gegevens vast te leggen omdat iemand anders in de keten er iets zinvols mee doet. Ik denk dat wij vanuit de VGN een rol hebben om die duidelijkheid te delen met onze leden door ze te informeren, te motiveren en te overtuigen van het bredere belang om goed zicht te hebben in hoe de processen in de jeugdhulp lopen en hoe zij daarin hun rol kunnen pakken. Doordat er beter zicht komt op de risico’s in de jeugdhulpsector, kunnen de partijen deze risico’s beter ondervangen. En dat is een belang dat uitstijgt boven het belang van de individuele organisaties.