‘Pittige discussies nodig tussen aanbieders en gemeenten’

Als landelijk bemiddelaar voor het jeugddomein en ambassadeur Zorg voor de Jeugd komt Jan Menting bij veel jeugdzorgregio’s en -aanbieders over de vloer. Namens de ministeries J&V en VWS, de VNG en de jeugdbranche, voert hij bemiddelingsgesprekken om conflicten tussen aanbieders en regio’s op te lossen. Ook zette hij het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) op en geeft hij adviezen en trainingen, over beleid, cliëntcontact en “alles wat daar tussenin ligt”.

Jan Menting is onder andere ambassadeur Zorg voor de Jeugd en zette het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) op.

Geldzorgen

“De huidige situatie van jeugdzorgaanbieders zou ik vooral omschrijven als gedifferentieerd. Sommige redden zich prima, terwijl andere het financieel zwaar hebben. Ik ken niet alle situaties, ook al kom ik op veel plekken. Maar grosso modo zie ik dat vooral de grote instellingen die voor de decentralisatie in 2015 gesubsidieerd werden via lumpsum, in de problemen zijn gekomen. Tien jaar na dato worstelen zij soms nog steeds met de interne afstemming tussen cliënten, personeel en de financiële administratie. Het merendeel van de problemen doet zich voor bij gecertificeerde instellingen en de JeugdzorgPlus. Bij de ombouw van gesloten jeugdhulp zie ik sommige organisaties verkrampen. Er worden veel veranderingen van hen verwacht, maar ze hebben geen strategie om daarmee om te gaan.”

Oorzaken

“Ik zie drie hoofdoorzaken van de slechte financiële positie van veel aanbieders. De eerste is dat veel aanbieders niet weten wat hun kostprijs is. Ik kom dat helaas nog steeds tegen bij advieswerk over tarieven. Als je niet weet wat je kostprijs is, hoe weet je dan voor welk tarief je een behandeling moet aannemen? Een tweede oorzaak, die de komende jaren heel problematisch kan worden, zijn de normatieve huisvestingskosten. Sinds 2017 moeten aanbieders zelf geld reserveren voor het onderhoud van hun gebouwen. Normaal gesproken dient iedere organisatie hiervoor een vast percentage per jaar te reserveren, maar die marge hebben grote aanbieders vaak niet. En dus wordt er geen geld opzij gelegd. Dat is een cliffhanger van jewelste. En het is niet alleen de schuld van de opdrachtnemer zelf. De opdrachtgevende regio’s moeten namelijk wel ruimte in de tarieven bieden om marges te houden voor investeringen.

Een derde oorzaak zijn de hoge administratiekosten. In het jeugddomein is dat in totaal 35 procent, bij aanbieders en regio’s samen. Ter vergelijking: in de langdurige zorg bestaan de administratieve kosten uit ‘slechts’ 13 procent van het totale budget en in de reguliere zorg uit 18 procent. Een deel van die 35 procent zijn behandelingsondersteunende kosten en noodzakelijke verantwoordingskosten, maar ruim 800 miljoen euro zijn vermijdbare administratieve kosten. Onderaan de streep is er dus te weinig operationeel geld.”

"Gemeenten zouden hun marktmeesterfunctie beter op moeten pakken.Nu betalen ze voor veel aanbieders teveel én voor veel te weinig."

Marktwerking

“Aan de andere kant zijn er ook jeugdzorgaanbieders die veel winst maken. Daar kun je schande van spreken, maar het is gewoon marktwerking. Je kunt als bedrijfje goed detecteren waar winst te behalen is, bijvoorbeeld door ambulante zorg te leveren als onderaannemer. Je hebt dan alleen ambulante contacten en kan veel cliënten per dag zien. Dat is goed verdienen. Toch hebben we die partijen nodig, want er zijn veel wachtlijsten. Helaas geven gemeenten hierdoor onevenredig veel geld uit aan jeugdzorg. Met tariefdifferentiatie kun je dit deels voorkomen. Nu betalen gemeenten voor veel aanbieders teveel én voor veel te weinig. Ze zouden hun marktmeesterfunctie beter op moeten pakken. Daarvoor zijn pittige discussies nodig tussen aanbieders en gemeenten.”

Goede voorbeelden

“Er zijn helaas meer regio’s waar het niet loopt dan waar het wel loopt. Gemeenten zouden beter moeten samenwerken en sturing geven op de aanbieders. Dan krijg je een legitieme marktwerking. En aanbieders moeten ervoor waken om teveel administratieve ballast op zich te nemen. Dat is niet nodig. Geef je organisatie zo vorm dat je financieel gezond verder kan. Soms betekent dat inkrimpen of onderdelen afstoten. Goede voorbeelden zijn er gelukkig ook. De regio Twente bijvoorbeeld, waar de centrumgemeente Enschede de boel goed bij elkaar houdt. De regio en aanbieders komen daar tot vernieuwing en verandering van de zorg. Voor Rijk van Nijmegen geldt hetzelfde. Je ziet daar dat vooral de samenwerking belangrijk is.”

"Mijn overtuiging is dat we door moeten gaan met de decentralisatie, ook al zijn er betere afspraken en een betere administratie nodig."

Decentralisatie

“Ik ben van huis uit verpleegkundige. Dat de zorg zo dicht mogelijk in de buurt van cliënten wordt georganiseerd, en zo ambulant mogelijk, vind ik een goede ontwikkeling. Mijn overtuiging is dan ook dat we door moeten gaan met de decentralisatie, ook al zijn er betere afspraken en een betere administratie nodig. Het zit ‘m ook in versterking voor bijvoorbeeld huisartsen en consultatiebureaus. Er is meer ondersteuning nodig op de plekken waar het gebeurt. Dan nemen de kosten aan de achterkant af. 

Met alleen projectmatig handelen komen we er niet. Daarvoor is de jeugdzorg te complex. Die complexiteit moeten we erkennen en ontrafelen. Innovatie is zeker mogelijk. Dat laten meerdere initiatieven in het land zien. De plannen in de Hervormingsagenda helpen daarbij, al lukt het nooit om die voor 2028 te realiseren. We hebben meer tijd nodig om tot een goede uitvoering te komen. Ik maak me wel zorgen of we die tijd krijgen.”

Stand van de Jeugdzorg 2024

Dit interview is onderdeel van de Stand van de Jeugdzorg 2024.

Naar de Stand van de Jeugdzorg