Tekst Kees van Nieuwamerongen
Bekijk het onderzoeksrapport Financiering jeugdzorg bij combinatie-instellingen.
De afgelopen maanden hebben wij onderzoek gedaan naar gecombineerde aanbieders. Dat zijn aanbieders van jeugdzorg, die ook zorg leveren vanuit de Wet langdurige zorg (Wlz), de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (Wmo). Of misschien dat we dat beter om kunnen draaien: gecombineerde aanbieders zijn zorgverleners die gehandicaptenzorg of geestelijke gezondheidszorg leveren aan zowel 18-minners als 18-plussers. Voor veel van deze aanbieders is het leveren van zorg uit hoofde van de Jeugdwet namelijk maar een bescheiden activiteit. Zij doen het er eigenlijk een beetje bij, of, misschien beter geformuleerd, zij leveren die zorg waar zij goed in zijn en een deel daarvan blijkt dan door de Jeugdwet vergoed te worden. Dit is maar een klein deel van de zorg die zij leveren, misschien maar 5 tot 10%, maar in totaal betreft dit een fors deel van het totale aanbod aan jeugdzorg: ongeveer een derde.
Het was goed om dit onderzoek te doen, niet alleen vanwege de inhoud, maar ook omdat dit het eerste onderzoek was dat wij samen met de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) deden. Sterker nog, alleen omdat wij samen optrokken met de collega’s van de NZa, konden wij ook kijken naar (en uitspraken doen over) de Wlz, de Zvw, de Wmo én de Jeugdwet. Ook al zijn het immers allemaal verschillende stelsels, samen vormen deze vier wetten wel de hele zorgsector en mij lijkt het goed om naar het totaal te kijken en niet naar iedere wet afzonderlijk.
Gecombineerde aanbieders blijken al langer naar de zorg in totaliteit te kijken en niet naar afzonderlijke wetten. Zij leveren diverse vormen van zorg, en of dat nu aan jeugdigen van 17 wordt geleverd of van 19 maakt in de praktijk onvoldoende uit om dan maar een heel nieuwe zorgvorm te ontwikkelen. Er treedt daardoor ook vermenging van financieringsstromen op; geld dat eigenlijk bestemd is voor de langdurige zorg wordt ingezet voor de jeugdzorg. Dit is in principe onwenselijk, al was het alleen maar omdat het premiegelden zijn die voor een speciale doelstelling geïnd worden. Deze kruissubsidiëring is echter nodig omdat aanbieders verlies lijden op de Jeugdwet.
Aanbieders blijken overigens ook veel liever zaken te doen met zorgkantoren en verzekeraars dan met gemeenten; het is veel minder politiek, de kennis van zaken is groter, de administratieve lasten veel minder. Allemaal dank zij een simpel, maar erg aantrekkelijk gegeven: je hebt veel minder zorgkantoren en verzekeraars dan gemeenten en een veel zakelijker uitvoering van het stelsel. Ik vind dit zelf eigenlijk wel een opvallende constatering in deze tijden waarin marktwerking in de gezondheidszorg zo ter discussie staat. Een stelsel waarin de markt immers niet dominant is, maar de overheid, heeft sowieso als belangrijk manco dat politieke sturing dominant wordt en de uitvoering daarom onvoorspelbaar.
Af en toe bekruipt je de vraag waarom combinatieaanbieders überhaupt nog jeugdzorg aanbieden. Misschien moeten we die vraag maar niet al te hard stellen. Gedurende ons onderzoek verzuchtten diverse aanbieders dit namelijk ook. Het is een enorm gedoe en je leidt er nog verlies op ook. Gelukkig staat er een hoop tegenover. De resultaten van je behandeling kunnen echt anders zijn als het gaat om kinderen wiens kwaliteit van leven je fundamenteel kunt bijsturen, in plaats van het verzorgende van de Wlz. Bovendien wil je een compleet zorgpakket aanleveren en geen arbitraire knip maken gebaseerd op leeftijd of een ander wetgevend kader. Het stellen van de vraag waarom je er nog mee door zou gaan, zou op zichzelf een bedreiging voor de continuïteit van zorg kunnen opleveren. En gezien het relatieve belang van deze aanbieders zou dat een groot probleem zijn. Als er minder winst gemaakt wordt in de Wlz, dan zou dit alleen wel actueel kunnen worden, omdat aanbieders dan andere verliesgevende activiteiten links kunnen laten liggen.
Overigens, mooie bijvangst van het rapport is dat de kruissubsidiering ook als concurrentievervalsing gezien kan worden. Echte, of zogenaamde “solo-aanbieders” hebben die inkomenstenbron immers niet en zijn dus afhankelijk van de lagere tarieven in de jeugdhulp. Dit zou je trouwens ook om kunnen draaien. Als solo-aanbieders in de financiële problemen komen door te lage tarieven en gemeenten moeten alsnog geld bijplussen, dan krijgen gecombineerde aanbieders dat verschil vast niet bijgeplust. Zij hebben immers nog geld vanuit de Wlz liggen en komen daardoor niet in de problemen. Per saldo is de gemeente dan spekkoper van de hogere tarieven die zorgkantoren betalen.
Van de praktijk in de Wlz en de Zvw kan veel geleerd worden. De meer zakelijke aanpak valt duidelijk in een betere aarde dan de politieke gedomineerde aanpak vanuit gemeenten. Je weet immers waar je aan toe bent. En een paar honderd uitvoeringsorganen minder dan nu klinkt uiteraard bij velen als erg goed nieuws. De beweging naar robuuste regio’s verdient dan ook alle steun, en gemeenten die over hun eigen schaduw heen springen en zich aansluiten bij het algemeen belang in plaats van de eigen voorkeuren, verdienen alle lof.
Abonneren op JA Magazine
Abonneer je gratis op het online magazine van de Jeugdautoriteit en ontvang zes keer per jaar de nieuwe editie altijd direct in je mailbox.